ECLI:NL:RBZWB:2025:5728

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 augustus 2025
Publicatiedatum
25 augustus 2025
Zaaknummer
11562103 \ CV EXPL 25-716 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Van Dam
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming woonwagenstandplaats wegens drugshandel en huurachterstand

In deze zaak heeft de Stichting Woonwagenbeheer Zuid-West Nederland een vordering ingesteld tegen [gedaagde 1] en zijn bewindvoerders voor de ontbinding van de huurovereenkomst van een woonwagenstandplaats. De Stichting stelt dat [gedaagde 1] zich niet als goed huurder heeft gedragen door een huurachterstand te laten ontstaan en betrokken te zijn bij de handel in drugs. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde 1] de woonwagenstandplaats huurt sinds 1 april 2021 en dat er in november 2024 een politieonderzoek heeft plaatsgevonden waarbij grote hoeveelheden drugs zijn aangetroffen. De burgemeester heeft vervolgens besloten om de woonwagen en berging te sluiten. De Stichting heeft [gedaagde 1] in de gelegenheid gesteld om de huurovereenkomst op te zeggen, maar dit is niet gebeurd. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de tekortkomingen van [gedaagde 1] in de nakoming van de huurovereenkomst, waaronder de huurachterstand en de betrokkenheid bij drugshandel, voldoende zijn om de huurovereenkomst te ontbinden. De belangen van de Stichting wegen zwaarder dan die van [gedaagde 1], vooral gezien de ernst van de situatie. De kantonrechter heeft de vordering van de Stichting toegewezen, de huurovereenkomst ontbonden en de bewindvoerders veroordeeld tot ontruiming van de standplaats binnen 14 dagen.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Zaaknummer: 11562103 \ CV EXPL 25-716
Vonnis van 20 augustus 2025
in de zaak van
STICHTING WOONWAGENBEHEER ZUID-WEST NEDERLAND,
gevestigd in Hoogerheide,
hierna te noemen: de Stichting,
eisende partij,
gemachtigde: mr. M.P.H. van Wezel,
tegen

1.[gedaagde 1],

wonende in [plaats 1],
2.
[bewindvoerder 1], in de hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [gedaagde 1],
wonende in [plaats 2] op een geheim adres,
3.
[bewindvoerder 2], in de hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [gedaagde 1],
wonende in [plaats 3] op een geheim adres,
hierna te noemen: [gedaagde 1] en de bewindvoerders,
gedaagde partijen,
gemachtigde: mr. R.W. de Pater.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 21 mei 2025 met de daarin genoemde stukken,
- de mondelinge behandeling van 14 juli 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde 1] huurt per 1 april 2021 van de Stichting de woonwagenstandplaats met berging aan het [adres] te [plaats 1] (hierna: de standplaats). De bij vooruitbetaling te betalen huurprijs bedroeg laatstelijk € 155,44 per maand. In de huurovereenkomst is, onder meer, het volgende opgenomen:
“2.1 […] Het hebben of houden van opslag van goederen, welke naar oordeel van verhuurder niet onder de normale tot het huishouden behorende gebruiksvoorwerpen vallen, is niet toegestaan. De huurder onthoudt zich zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van verhuurder op het gehuurde van alle activiteiten, welke met de uitoefening van enig bedrijf te maken hebben.
[…]
11.9
Het is huurder niet toegestaan in het gehuurde hennep te (doen) kweken, drogen of knippen, dan wel andere activiteiten te (doen) verrichten die op grond van de Opiumwet strafbaar zijn gesteld. Ingeval van een dergelijke overtreding zal verhuurder onherroepelijk overgaan tot een gerechtelijke procedure tot ontbinding van de huurovereenkomst.”
2.2.
De kantonrechter in Bergen op Zoom heeft op 19 juni 2023 een bewind ingesteld vanaf 20 juni 2023 over de goederen van [gedaagde 1]. [bewindvoerder 1] en [bewindvoerder 2], vennoten van [V.O.F.], zijn hierbij tot bewindvoerder benoemd. Het bewind is gepubliceerd in het openbare Centraal Curatele- en Bewindregister.
2.3.
Op 28 november 2024 heeft de politie in een onderzoek naar een gijzeling op de standplaats, de woonwagen en de berging op de standplaats doorzocht. Hierbij zijn onder meer € 2.040,- in contanten, 5.830 MDMA-pillen, 20 kilogram vulmiddel voor het maken van tabletten, 880 gram amfetaminepoeder, 745 gram MDMA-poeder, een tabletteermachine, een mengmachine, een betonmolen/mixer en twee bakken met stempels aangetroffen.
2.4.
Per aangetekende brief van 9 januari 2025 heeft de burgemeester aan [gedaagde 1] aangekondigd voornemens te zijn de panden op de standplaats te sluiten. Tegen het voornemen hebben beide partijen een zienswijze bij de gemeente ingediend.
2.5.
Per brief van 20 januari 2025 heeft de gemachtigde van de Stichting [gedaagde 1] in de gelegenheid gesteld om de huurovereenkomst vrijwillig op te zeggen. Hiervan heeft [gedaagde 1] geen gebruik gemaakt.
2.6.
Per aangetekende brief van 5 februari 2025 heeft de burgemeester aan [gedaagde 1] medegedeeld dat definitief is besloten om de woonwagen en berging voor de duur van zes maanden te sluiten.

3.Het geschil

3.1.
De Stichting vordert – samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, ontbinding van de huurovereenkomst voor de standplaats.
3.2.
De Stichting legt onder andere het volgende aan haar vorderingen ten grondslag. Bij een onderzoek zijn de woonwagen en de berging op de door [gedaagde 1] gehuurde standplaats doorzocht. Daarbij zijn grote (handels)hoeveelheden harddrugs en goederen die zijn bestemd voor de handel in en productie van harddrugs aangetroffen. [gedaagde 1] was hier persoonlijk bij betrokken. [gedaagde 1] heeft in strijd met de huurovereenkomst gehandeld en heeft zich niet als goed huurder gedragen. Ook heeft hij een betalingsachterstand laten ontstaan. De tekortkomingen rechtvaardigen de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van de standplaats.
3.3.
[gedaagde 1] en de bewindvoerders voeren verweer en concluderen tot niet-ontvankelijkheid van de Stichting, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van de Stichting, met veroordeling van de Stichting in de kosten van deze procedure. Zij voeren aan dat [gedaagde 1] niet betrokken was bij de door de Stichting gestelde omstandigheden. [gedaagde 1] is daar ook niet strafrechtelijk voor veroordeeld. [gedaagde 1] vermoedt slachtoffer te zijn van een vooropgezet plan om de standplaats ontruimd te krijgen vanwege de schaarste van standplaatsen. [gedaagde 1] en de bewindvoerders betwisten dat sprake is van een huurachterstand. [gedaagde 1] heeft belang bij behoud van de standplaats, omdat hij met zijn partner en drie minderjarige kinderen op het perceel woont. Een ontruiming is disproportioneel en maatschappelijk onverantwoord.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Formele procespartij
4.1.
[gedaagde 1] staat onder bewind. De Stichting heeft naast de bewindvoerders ook [gedaagde 1] gedagvaard. De kantonrechter gaat ervan uit dat de onderhavige zaak betrekking heeft op onder bewind gestelde goederen van [gedaagde 1]. Tijdens het bewind vertegenwoordigen de bewindvoerders bij de vervulling van hun taak [gedaagde 1] in en buiten rechte [1] . Het voornoemde houdt in dat [gedaagde 1] niet kan gelden als formele procespartij. De Stichting zal om die reden in haar vorderingen jegens [gedaagde 1] niet-ontvankelijk worden verklaard.
Huurachterstand
4.2.
Bij de dagvaarding is een specificatie van de huurachterstand gevoegd. Tijdens de mondelinge behandeling hebben de bewindvoerders aangegeven dat zij de hoogte van de achterstand niet (langer) betwisten. De kantonrechter neemt de specificatie bij de dagvaarding dan ook als uitgangspunt.
4.3.
Ter zitting heeft de Stichting toegelicht dat in het gevorderde bedrag aan huurachterstand een bedrag van € 157,37 is opgenomen als vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Los van de vraag of in de huurovereenkomst een onredelijk beding met betrekking tot de buitengerechtelijke incassokosten is opgenomen, komt de vergoeding niet voor toewijzing in aanmerking, nu niet is gesteld of gebleken dat een kosteloze aanmaning zoals bedoeld in artikel 6:96 lid 6 BW is verstuurd. Dit deel van de vordering zal daarom worden afgewezen.
4.4.
De Stichting heeft ter zitting aangegeven dat na het dagvaarden betalingen zijn verricht en dat de huurachterstand, berekend tot en met 14 juli 2025, € 597,66 bedraagt. Dit is inclusief het hiervoor genoemde bedrag van € 157,37 aan buitengerechtelijke kosten. De kanotonrecht brengt dit bedrag in mindering, zodat de huurachterstand tot en met 14 juli 2025 € 440,29 bedraagt. De kantonrechter zal de vordering tot dit bedrag toewijzen, samen met de huurpenningen van € 155,44 per maand vanaf augustus 2025.
Tekortkomingen
4.5.
Iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen geeft aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt [2] . De kantonrechter moet dus beoordelen of sprake is van een tekortkoming van [gedaagde 1] en zo ja, of die tekortkoming in dit concrete geval de ontbinding van de huurovereenkomst met alle gevolgen rechtvaardigt. Daarbij moeten naar vaste rechtspraak alle omstandigheden van het geval in aanmerking worden genomen en kan niet op voorhand aan één gezichtspunt, ongeacht de overige omstandigheden van het geval, een beslissende rol worden toegekend [3] .
4.6.
Op het moment van dagvaarden was sprake van een huurachterstand van ruim vier maanden. Weliswaar is de huurachterstand inmiddels deels ingelopen, maar dat maakt de eerdere tekortkoming niet ongedaan. Ook is de huurachterstand op dit moment nog steeds bijna drie maanden. Er is dan ook nog steeds sprake van een tekortkoming in de nakoming van de financiële verplichtingen.
4.7.
Uit de brief van 5 februari 2025, waarin de burgemeester heeft besloten om tot sluiting van de standplaats over te gaan, blijkt het volgende. In de woonwagen en berging van [gedaagde 1] zijn grote (handels)hoeveelheden drugs en materialen ter vervaardiging daarvan aangetroffen. In de woonwagen werd gedurende drie dagen een gegijzelde vastgehouden en bij het onderzoek daarnaar is [gedaagde 1] in de woonwagen aangetroffen. Gelet op deze bevindingen acht de kantonrechter de verklaring van [gedaagde 1] dat hij niet wist van dit alles, ongeloofwaardig. Dat sprake is van een vooropgezet plan zoals [gedaagde 1] stelt, waarbij kennelijk de drugs en materialen heimelijk in de woonwagen en berging zijn geplaatst om hem van de standplaats af te krijgen, blijkt nergens uit en de bewindvoerders leggen dat ook niet uit. De kantonrechter gaat daarom aan deze stelling voorbij. [gedaagde 1] is dus tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst.
Aard en ernst van de tekortkomingen
4.8.
Vraag is of de tekortkomingen gezien de bijzondere aard of geringe betekenis daarvan de ontbinding van de huurovereenkomst en de gevolgen daarvan rechtvaardigen.
4.9.
De Stichting heeft aangevoerd dat het aanwezig hebben van een handelshoeveelheid (hard)drugs in een woning, zoals in dit geval, ongewenste nevengevolgen met zich kan brengen zoals overlast, criminaliteit en aantasting van de woonomgeving. De Stichting heeft voldoende reden om daartegen op te treden. Dat geldt ook ongeacht of zich daadwerkelijk ongewenste nevengevolgen hebben voorgedaan.
4.10.
De kantonrechter is van oordeel dat de aangetroffen drugs en drugsgerelateerde zaken, aangetroffen in een strafrechtelijk onderzoek waarbij een persoon in de woonwagen van [gedaagde 1] is vastgehouden, op zichzelf leidt tot een tekortkoming van voldoende gewicht om ontbinding van de huurovereenkomst te rechtvaardigen. Daarbij komt bovendien nog de huurachterstand van bijna drie maanden.
Belangenafweging
4.11.
De bewindvoerders hebben aangevoerd dat [gedaagde 1] met minderjarige kinderen in de woonwagen woont, wat maakt dat ontbinding van de huurovereenkomst in dit geval onaanvaardbaar zou zijn. De kantonrechter overweegt in dat verband als volgt.
4.12.
Op grond van internationale verdragen is vereist dat bij alle maatregelen betreffende kinderen de belangen van het kind de eerste overweging vormen in die zin dat deze belangen zwaarwegend en fundamenteel zijn [4] .
4.13.
De Stichting heeft al bij dagvaarding betwist dat [gedaagde 1] met zijn minderjarige kinderen in de woonwagen woont. De kinderen staan niet op het adres ingeschreven. Ten tijde van de aanhouding van [gedaagde 1] verbleven de kinderen niet in de woonwagen en ook de afgelopen maanden verbleven de kinderen elders. Momenteel verblijven zij bij hun grootouders. Mede gelet op de inhoud van de brieven van de burgemeester van 9 januari 2025 en 5 februari 2025 had het op de weg van de bewindvoerders gelegen om te onderbouwen dat [gedaagde 1] met zijn minderjarige kinderen in de woonwagen woont en dat de kinderen geen goed alternatief hebben. Deze onderbouwing ontbreekt. Nu niet is vast komen te staan dat er minderjarigen in de woonwagen wonen, hoeft bij de belangenafweging geen rekening te worden gehouden met hun belangen. Het belang van [gedaagde 1] dat hij mogelijk voorwaardelijk vrij kan komen als hij de standplaats behoudt, legt onvoldoende gewicht in de schaal.
4.14.
De Stichting heeft belang om op te treden tegen drugs en de mogelijke overlast die daar mee kan samenhangen. Ook heeft de Stichting belang bij huurders die de huur steeds tijdig en volledig betalen.
4.15.
De belangen van beide partijen afwegend, wegen de belangen van de Stichting om de huurovereenkomst te ontbinden en de standplaats te ontruimen zwaarder dan de belangen van [gedaagde 1] bij behoud van de standplaats. De kantonrechter wijst daarom de gevorderde ontbinding en ontruiming toe.
Proceskosten
4.16.
De bewindvoerders zijn overwegend in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van de Stichting worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
145,45
- griffierecht
340,00
- salaris gemachtigde
408,00
(2 punten × € 204,00)
- nakosten
102,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
995,45

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
verklaart de Stichting niet-ontvankelijk in haar vorderingen tegen [gedaagde 1],
5.2.
ontbindt met ingang van de dag na vandaag de huurovereenkomst van het gehuurde aan het [adres] in [plaats 1],
5.3.
veroordeelt de bewindvoerders om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis het gehuurde aan het [adres] in [plaats 1] te ontruimen met alle aanwezige personen en zaken, tenzij deze zaken van de Stichting zijn, en de sleutels af te geven aan de Stichting,
5.4.
veroordeelt de bewindvoerders om aan de Stichting te betalen een bedrag van € 440,29 aan huurachterstand, berekend tot en met 14 juli 2025,
5.5.
veroordeelt de bewindvoerders om aan de Stichting te betalen een bedrag van € 155,44 per maand, te rekenen vanaf 1 augustus 2025 tot de dag van de ontruiming van de standplaats,
5.6.
veroordeelt de bewindvoerders in de proceskosten van € 995,45, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als de bewindvoerders niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
5.7.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van Dam en in het openbaar uitgesproken op 20 augustus 2025.

Voetnoten

1.Artikel 1:441 lid 1 BW.
2.Artikel 6:265 lid 1 BW.
3.HR 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1810.
4.Artikel 3 lid 1 van het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind.