In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld, omdat het UWV volgens hem niet op tijd heeft beslist op het bezwaar van 17 november 2024 tegen de beslissing van 7 november 2024 over het recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De rechtbank doet uitspraak zonder zitting, omdat het beroep kennelijk gegrond is. Dit is mogelijk op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Eiser heeft het bezwaarschrift ingediend op 17 november 2024. Er is geen geschil over de overschrijding van de beslistermijn door het UWV. Eiser heeft het UWV op 30 mei 2025 in gebreke gesteld, maar het UWV heeft nog geen nieuw besluit genomen. De rechtbank bepaalt dat het UWV alsnog binnen twee weken na deze uitspraak moet beslissen, maar kan in bijzondere gevallen een andere termijn geven.
Het UWV heeft aangegeven meer tijd nodig te hebben vanwege lange wachttijden voor spreekuren met verzekeringsartsen. De rechtbank oordeelt dat een termijn van vier maanden redelijk is voor het UWV om een beslissing te nemen. Tevens wordt een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit en draagt het UWV op om binnen vier maanden een besluit op bezwaar bekend te maken. Eiser krijgt ook een vergoeding voor proceskosten van € 453,50.