In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld, omdat het UWV volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag van 13 februari 2025 voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De rechtbank doet uitspraak zonder zitting, omdat het beroep kennelijk gegrond is. Eiser heeft de aanvraag ingediend op 13 februari 2025 en het UWV had uiterlijk op 16 april 2025 moeten beslissen. Eiser heeft het UWV op 26 mei 2025 in gebreke gesteld, maar het UWV heeft nog geen besluit genomen. De rechtbank bepaalt dat het UWV alsnog binnen twee maanden na de uitspraak een besluit moet nemen. Tevens wordt een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiser krijgt ook een vergoeding voor zijn proceskosten van € 453,50, omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit en draagt het UWV op om binnen de gestelde termijn alsnog een besluit bekend te maken. Het UWV moet ook het griffierecht van € 53,- aan eiser vergoeden.