Uitspraak
1.Onderzoek van de zaak
2.De tenlastelegging
3.De voorvragen
4.De beoordeling van het bewijs
5.De beslissing
spreekt verdachte vrijvan het tenlastegelegde feit.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 2001, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 augustus 2025 uitspraak gedaan. De verdachte was beschuldigd van opzettelijke brandstichting in zijn woning, waarbij de officier van justitie meende dat er voldoende bewijs was voor opzet. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 13 augustus 2025, waarbij de verdachte verstek had laten verlenen. Zijn raadsman, mr. N.P.C.C. Langenberg, voerde het woord ter verdediging, terwijl de officier van justitie, mr. J. Castelein, zijn standpunt kenbaar maakte. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor het voorwaardelijk opzet van de verdachte op de brand. De rechtbank stelde vast dat de brand was ontstaan door een brandende broek van de verdachte, die hij in paniek in zijn woning had uitgetrokken. De rechtbank oordeelde dat, hoewel het voorzienbaar was dat brand kon ontstaan, er onvoldoende bewijs was dat de verdachte zich bewust was van de aanmerkelijke kans op brand. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van het ten laste gelegde feit.