ECLI:NL:RBZWB:2025:5792
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening Ziektewet door voorzieningenrechter
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Verzoeker ontving een bijstandsuitkering en stelde dat hij zonder onmiddellijke toekenning van een ZW-uitkering niet in zijn levensonderhoud kan voorzien. De voorzieningenrechter oordeelt dat het verzoek kennelijk ongegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals toegestaan onder artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Het UWV had op 3 maart 2025 bepaald dat verzoeker vanaf 31 augustus 2022 geen recht had op een ZW-uitkering. Verzoeker maakte bezwaar, maar dit werd ongegrond verklaard. In de beoordeling stelt de voorzieningenrechter vast dat er geen acute financiële noodsituatie is die een voorlopige voorziening rechtvaardigt. Verzoeker heeft niet voldoende onderbouwd dat zijn bijstandsuitkering ontoereikend is en dat hij in een spoedeisende situatie verkeert. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af en concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan op 26 augustus 2025 en openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.