ECLI:NL:RBZWB:2025:5795

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 augustus 2025
Publicatiedatum
28 augustus 2025
Zaaknummer
C/02/438296 HA RK 25-181 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
  • M. Kok
  • A. van Kralingen
  • J. Leppens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in bestuursrechtelijke procedure met betrekking tot kerkgenootschappen

Op 27 augustus 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zitting houdende in de wrakingskamer, een verzoek tot wraking afgewezen dat was ingediend door twee kerkgenootschappen. Het wrakingsverzoek was gericht tegen mr. Broeders, die als bestuursrechter optrad in een hoofdzaak waarin de kerkgenootschappen betrokken waren. De verzoeksters voerden aan dat de rechter de schijn van partijdigheid had gewekt door bepaalde procesbeslissingen te nemen, zoals het toelaten van te laat ingediende stukken en het niet toestaan van een pleitnota. Daarnaast stelden zij dat de rechter niet deskundig was en geringschattende opmerkingen had gemaakt.

De rechter, mr. Broeders, heeft in zijn verweerschrift en tijdens de zitting van de wrakingskamer aangegeven dat de door verzoeksters aangevoerde gronden geen basis vormen voor een wrakingsverzoek. Hij stelde dat procesbeslissingen zoals het toelaten van stukken in beginsel geen grond voor wraking opleveren en dat hij voldoende gelegenheid had geboden aan de gemachtigde van verzoeksters om zijn standpunt naar voren te brengen. De wrakingskamer oordeelde dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor partijdigheid en dat de rechter zich correct had gedragen tijdens de zittingen.

De wrakingskamer concludeerde dat het verzoek tot wraking moest worden afgewezen en dat de behandeling van de hoofdzaak kon worden voortgezet. De beslissing werd openbaar gemaakt en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer
Locatie: Breda
Procedurenummer: C/02/438296 HA RK 25-181
beslissing van 27 augustus 2025 op het wrakingsverzoek zoals bedoeld in artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht van:
De kerkgenootschappen
[kerkgenootschap 1]en
[kerkgenootschap 2], uit [plaats] , verzoeksters,
(gemachtigde: mr. P.H. Greving).

1.Procesverloop

Het verloop van deze procedure blijkt onder meer uit:
 de processtukken zoals opgenomen in het procesdossier van de hoofdzaak met zaaknummer BRE 24/4726,
 het proces-verbaal van de zitting in de hoofdzaak op 22 juli 2025,
 het wrakingsverzoek van 23 juli 2025,
 het bericht van de gewraakte rechter aan de wrakingskamer van 29 juli 2025 waaruit blijkt dat hij niet in de wraking berust,
 het verweerschrift van de gewraakte rechter van 13 augustus 2025,
 de zitting van de wrakingskamer van 21 augustus 2025, waarop zijn verschenen: mr. Greving met zijn [begeleider] en de gewraakte rechter.

2.Het verzoek

2.1
Het verzoek strekt tot wraking van mr. Broeders (hierna: de rechter), optredend als bestuursrechter in de bovengenoemde hoofdzaak. Dit verzoek berust op de gronden zoals die namens verzoeksters uiteen zijn gezet in de wrakingsgronden van 23 juli 2025 en tijdens de zitting van de wrakingskamer van 21 augustus 2025.
2.2
De rechter berust niet in het verzoek tot wraking.

3.Feiten

3.1
In het besluit van 5 maart 2024, verzonden op 26 maart 2024, heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tholen (het college) het bezwaar van [kerkgenootschap 1] niet-ontvankelijk verklaard omdat zij geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht. Het bezwaar was gericht tegen het besluit van 3 oktober 2023, verzonden op 9 oktober 2023, waarin het college aan de erven van mevrouw [naam] een last onder dwangsom heeft opgelegd ter hoogte van € 45.000. Deze last beoogde een einde te maken aan het illegaal aanwezig hebben van een viertal bouwwerken op het [perceel] te [plaats] . Volgens het college is geen sprake van belanghebbendheid omdat niet is gebleken dat door de erven van mevrouw [naam] een volmacht is verleend voor het maken van bezwaar door [kerkgenootschap 1] of haar gemachtigde mr. Greving.
3.2
Op 1 mei 2024 hebben verzoeksters, bijgestaan door mr. Greving, beroep ingesteld tegen het besluit van 5 maart 2024. Zij voeren kort weergegeven aan dat zij op grond van het (internationaal) kerkelijk recht beschikken over het eigendom van wijlen mevrouw [naam] en bevoegd zijn om haar persoon voort te zetten.
3.3
Tijdens de zitting in de hoofdzaak van 22 juli 2025 heeft de rechter het beroep van verzoeksters besproken met mr. Greving en de gemachtigden van het college. Aan het einde van deze zitting heeft de rechter het onderzoek gesloten en bepaald dat er binnen zes weken uitspraak zal worden gedaan.
3.4
Op de dag na de zitting, 23 juli 2025, hebben verzoeksters schriftelijk het wrakingsverzoek ingediend.
3.5
Een bij de wrakingskamer ingekomen verzoek namens verzoeksters om het proces-verbaal van de zitting in de hoofdzaak op 22 juli 2025 te rectificeren, is door de wrakingskamer doorgestuurd naar de griffie van het team Bestuursrecht. Namens verzoeksters is niet gereageerd op de vraag van de wrakingskamer of zij ook wensen dat dit stuk deel uitmaakt van de wrakingsprocedure. Op 22 augustus 2025, de dag na de zitting van de wrakingskamer, zijn enkele aanvullingen op het wrakingsverzoek ontvangen. De wrakingskamer heeft geen acht geslagen op deze aanvullingen nu zij na het sluiten van het onderzoek zijn toegezonden.

4.Het standpunt van verzoeksters

4.1
Volgens verzoeksters heeft de rechter de schijn van partijdigheid gewekt om diverse redenen, die in drie hoofdpunten uiteen vallen.
4.2
In de eerste plaats heeft de rechter volgens verzoeksters de schijn van partijdigheid gewekt door het nemen van een aantal beslissingen, te weten het toelaten van te laat ingediende dossierstukken, het niet toestaan dat gemachtigde Greving een pleitnota voorlas en het beëindigen van de zitting na 30 minuten ondanks de beperkte verwerkingscapaciteit van gemachtigde Greving.
4.3
Daarnaast heeft de rechter volgens verzoeksters laten blijken niet deskundig te zijn, aangezien hij niet alle dossierstukken had gelezen, waaronder de in het dossier aanwezige volmacht, en aangezien hij enkele toepasselijke rechtsinstrumenten zoals de Rome I-verordening en het Haags Trustverdrag niet kende.
4.4
Ten slotte heeft de rechter volgens verzoeksters een aantal irrelevante en geringschattende opmerkingen gemaakt. Zo heeft hij gesuggereerd dat de procespartijen niet duidelijk omschreven zijn, gevraagd of gemachtigde Greving vindt dat hij boven de wet staat en blijk gegeven van onbegrip voor de levensbeschouwelijke opvattingen van gemachtigde Greving door te zeggen dat een overleden persoon niet kan voortbestaan.

5.Het standpunt van de rechter

5.1
De rechter heeft in reactie hierop in zijn verweerschrift en tijdens de zitting van de wrakingskamer van 21 augustus 2025 het volgende naar voren gebracht.
5.2
Het toelaten van stukken is een procesbeslissing, die in beginsel geen grond voor wraking opleveren. Het niet toelaten van een pleitnota is al jaren gebruik in bestuursrechtelijke procedures en de gemachtigde van verzoeksters heeft daarna voldoende gelegenheid gekregen om naar voren te brengen wat hij wilde. Er is rekening gehouden met de visuele en auditieve beperkingen van de gemachtigde van verzoeksters. Dat hij ook kampt met een beperkte verwerkingscapaciteit was niet bekend.
5.3
Het niet integraal lezen van alle kort voor de zitting ingediende stukken levert geen grond voor wraking op, temeer daar partijen daarop tijdens de zitting konden reageren. Een verondersteld gebrek aan kennis kan, wat daar ook van zij, geen grond voor wraking opleveren, en over de implicaties van de Rome I-verordening en het Haags Trustverdrag zijn aan beide partijen vragen gesteld.
5.4
De vertegenwoordigingsbevoegdheid van de gemachtigde van verzoeksters is niet in twijfel getrokken. Ook is niet gevraagd aan de gemachtigde van verzoeksters of hij vindt dat hij boven de wet staat, maar of hij vindt dat het kerkelijk recht voorgaat op het Nederlandse recht. Verder is geen uitlating gedaan die als geringschattend kan worden uitgelegd. Wel is gezegd dat de stelling dat een overleden persoon wordt voorgezet door een rechtspersoon naar Nederlands recht bijzonder is.

6.De beoordeling

6.1
Op grond van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
6.2
Voorop moet worden gesteld dat bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van een rechter als uitgangspunt geldt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn. Dit is slechts anders als zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat een rechter ten aanzien van een procespartij vooringenomen is, althans dat de bij die partij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
6.3
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad, bijvoorbeeld het arrest van 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413, kan de wrakingskamer niet oordelen over de juistheid van procesbeslissingen of de motivering daarvan, de vraag of al dan niet hoor en wederhoor correct is toegepast daaronder begrepen. Alleen als een procesbeslissing in het licht van de omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid, kan dat tot een ander oordeel leiden. Naar het oordeel van de wrakingskamer is daarvan in deze zaak niet gebleken. Dat de gemachtigde van verzoeksters kampt met een beperkte verwerkingscapaciteit is geen aanleiding voor een ander oordeel. Het is namelijk gebleken dat hij tijdens de zitting in de hoofdzaak in staat was om gebruik te maken van de door de rechter geboden gelegenheden om te reageren op het toelaten van te laat ingediende stukken en het niet mogen voorlezen van een pleitnota en bovendien in staat was om inhoudelijk te reageren op vragen en zijn (inhoudelijke) standpunt nader toe te lichten.
6.4
Voor zover verzoeksters al zouden moeten worden gevolgd in hun stelling dat de rechter onvoldoende deskundig is – waarvoor op dit moment overigens geen aanleiding bestaat – levert dat nog geen grond op voor het oordeel dat sprake is van een gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid. Hierbij acht de wrakingskamer van belang dat de rechter zich tijdens de zitting in de hoofdzaak juist door partijen heeft willen laten voorlichten en daartoe aan beide partijen vragen heeft gesteld.
6.5
Ten slotte ziet de wrakingskamer geen aanleiding voor het oordeel dat de rechter de gemachtigde van verzoeksters zodanig heeft bejegend dat daaruit een gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid kon worden afgeleid. De wrakingskamer kan niet vaststellen dat de door de gemachtigde van verzoeksters gestelde bewoordingen op deze wijze door de gewraakte rechter zijn gebezigd, nu dit door de gewraakte rechter wordt ontkend en dit overigens ook niet uit het dossier blijkt. De – in het proces-verbaal van de zitting vermelde – vraag of het kerkelijk recht volgens de gemachtigde van verzoeksters voorgaat op het Nederlandse recht en de uitlating dat het in juridisch opzicht bijzonder is dat een overledene wordt voortgezet door een rechtspersoon, zijn niet voldoende om tot een gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid te kunnen leiden. Dat (kritische) vragen worden gesteld is volstrekt gebruikelijk. De formulering van de hiervoor genoemde uitlatingen is niet ontoelaatbaar, overschrijdt de grenzen van het betamelijke niet en levert geen blijk van vooringenomenheid op.
6.6
Dit leidt tot de conclusie dat het wrakingsverzoek moet worden afgewezen.
Beslissing
De wrakingskamer:
 wijst het verzoek tot wraking van de rechter af;
 bepaalt dat de behandeling van de hoofdzaak met zaaknummer BRE 24/4726 wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing wegens de indiening van dit verzoek.
Deze beslissing is genomen op 27 augustus 2025 door mr. Kok, voorzitter, en mr. Van Kralingen en mr. Leppens, rechters, in aanwezigheid van mr. Hamans, griffier. De beslissing wordt openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd om deze
beslissing mede te ondertekenen.
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.