ECLI:NL:RBZWB:2025:5811

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 augustus 2025
Publicatiedatum
28 augustus 2025
Zaaknummer
BRE 24/8127 VEROR
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbod op aanleg uitweg voor woning in verband met behoud openbare parkeerplaatsen

Op 28 augustus 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal. De eiser, woonachtig aan [adres], had een melding ingediend voor de aanleg van een nieuwe uitweg voor zijn woning, met de bedoeling een parkeerplaats met laadpunt voor zijn elektrische auto te realiseren. Het college heeft deze melding echter verboden, omdat de aanleg van de uitweg ten koste zou gaan van een openbare parkeerplaats. Eiser was het niet eens met dit besluit en heeft beroep ingesteld.

De rechtbank heeft de zaak op 17 juli 2025 behandeld. Eiser voerde verschillende beroepsgronden aan, maar de rechtbank concludeerde dat het college in redelijkheid de uitweg heeft kunnen verbieden. De rechtbank oordeelde dat de belangen van het behoud van openbare parkeerplaatsen zwaarder wegen dan de belangen van eiser bij het realiseren van de uitweg. Eiser had aangevoerd dat er geen noodzaak was voor het verbod, maar de rechtbank oordeelde dat het college voldoende had gemotiveerd dat de aanleg van de uitweg zonder noodzaak ten koste zou gaan van een openbare parkeerplaats.

De rechtbank heeft ook het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel verworpen. Eiser kon niet aantonen dat er vergelijkbare gevallen waren waarin het college wel toestemming had verleend voor een uitweg. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen uitweg mag aanleggen voor zijn woning. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/8127 VEROR

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 augustus 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: [gemachtgide] ),
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal(het college)
.

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het verbod van het college om een uitweg te maken voor de woning van eiser. Eiser is het hiermee niet eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of het college eiser redelijkerwijs heeft kunnen verbieden om een uitweg te maken.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college de uitweg voor de woning van eiser heeft kunnen verbieden. Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Inleiding: procesverloop en feiten

2. Eiser is woonachtig aan [adres] . Op 9 juli 2024 heeft hij bij het college een melding ingediend voor de aanleg van een nieuwe uitweg voor zijn woning. Eiser wenst een parkeerplaats met laadpunt op eigen terrein te realiseren.
2.1.
Het college heeft de door eiser gewenste uitweg met het primaire besluit van 17 juli 2024 verboden. Met het bestreden besluit van 17 oktober 2024 heeft het college het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het verbod gehandhaafd.
2.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 17 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en namens het college [naam] .

Beoordeling door de rechtbank

3. De wettelijke regels en beleidsregels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.
Heeft het college de uitweg kunnen verbieden?
4. In artikel 2:12, eerste lid, van de APV [plaats] is neergelegd dat het verboden is een uitweg te maken naar de weg als het college het maken van die uitweg heeft verboden. Uit artikel 2:12, derde lid onder b, van de APV [plaats] volgt dat het college het maken van de uitweg verbiedt als dat zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats. Bij de beoordeling of de in artikel 2:12, derde lid onder b, van de APV [plaats] opgenomen grond zich voordoet, komt het college beoordelingsruimte toe.
4.1.
In de Beleidsregels toetsen melding uitweg gemeente Roosendaal (Beleidsregels) heeft het college nadere regels gesteld voor het toetsen van meldingen voor het maken of veranderen van een uitweg. In artikel 5 van de Beleidsregels wordt het beoordelingskader van artikel 2:12, derde lid onder b, van de APV [plaats] nader uitgewerkt. Volgens artikel 5 van de Beleidsregels zal per situatie worden bekeken of de realisatie of wijziging in de uitweg zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats. Bij de beoordeling hiervan zijn de situatietekeningen zoals opgenomen in de bijlage ‘Spelregels voor het verlenen van uitwegvergunning’ (bijlage) bij de Beleidsregels richtinggevende. Tussen partijen is niet in geschil dat de situatietekeningen in de bijlage niet overeenkomen met de feitelijke situatie voor de woning van eiser.
5. De vraag die aan de orde is, is of het college heeft kunnen concluderen dat de uitweg zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats, als gevolg waarvan volgens het college sprake is van de weigeringsgrond van artikel 2:12, derde lid onder b, van de APV [plaats] . Daarbij overweegt de rechtbank dat een meldingenstelsel niet maakt dat geen sprake is van een weigeringsgrond. In jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) wordt in geval van uitwegmeldingen veelal gesproken van het “weigeren van de instemming en verbieden van de uitweg”. [1] De beroepsgrond van eiser slaagt dan ook niet.
Gaat er een openbare parkeerplaats verloren?
6. Eiser voert aan dat het voor de realisatie van de uitweg niet nodig is dat er een openbare parkeerplaats wordt opgeheven. In geval van een uitweg kan de openbare parkeerplaats, net als bij andere uitwegen in de directe omgeving van eiser het geval is, gewoon worden gebruikt.
6.1.
Het college heeft in het verweerschrift en ter zitting toegelicht dat bij de aanleg van de door eiser gewenste uitweg een openbare parkeerplaats verloren zal gaan. De voortuin van eiser grenst aan het trottoir en het trottoir grenst aan een openbare parkeerplaats, die op dit moment door iedereen kan worden gebruikt. Als het voertuig van eiser via de uitweg op eigen terrein kan worden geparkeerd, dan is het voor weggebruikers onmogelijk geworden ter hoogte van deze uitweg te parkeren. Ter plaatse geldt dan een parkeerverbod op grond van artikel 24, eerste lid, aanhef en onder b, van het Reglement Verkeerstekens en Vervoer (RVV).
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat het college voldoende heeft gemotiveerd dat de door eiser gewenste uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats. Om de uitweg te kunnen bereiken vanaf de openbare weg moet eiser namelijk via de openbare parkeerplaats voor zijn huis rijden. Gelet op het verbod in artikel 24, eerste lid, aanhef en onder b van het RVV, zal die openbare parkeerplaats bij de realisatie van de uitweg niet meer als zodanig gebruikt kunnen worden. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Gaat de openbare parkeerplaats verloren zonder noodzaak?
7. Eiser betoogt dat de door hem gewenste uitweg noodzakelijk is. Eiser leaset een elektrische auto en wil deze auto opladen op eigen terrein. Daarnaast voert eiser aan dat het college ten onrechte geen rekening heeft gehouden zijn belangen. Volgens eiser is het de taak van het college om met een oplossing voor bewoners te komen voor de hoge parkeerdruk in de straat, wanneer het college meent dat sprake is van een hoge parkeerdruk. Bovendien is het aan het college om aan te tonen dat de realisatie van de uitweg onevenredig nadelige gevolgen heeft voor andere bewoners.
7.1.
Het college stelt dat geen sprake is van een noodzaak. Volgens het college kan eiser voor het opladen van zijn elektrische auto gebruik maken van de openbare laadpalen. Ter zitting heeft het college gemotiveerd dat het door eiser gestelde individuele belang minder zwaar weegt dan het algemeen belang, namelijk het behoud van openbare parkeerplekken om de (te hoge) parkeerdruk te reguleren.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat het college voldoende heeft gemotiveerd waarom het heeft geconcludeerd dat geen sprake is van een noodzaak als bedoeld in artikel 2.12, derde lid, aanhef en onder b van de APV [plaats] en artikel 5 van de Beleidsregels. De rechtbank overweegt dat het college het belang van het behoud van openbare parkeerplekken zwaarder heeft mogen laten wegen dan het belang van eiser bij het realiseren van een uitweg. Het college heeft daarbij mogen verwijzen naar de in de omgeving aanwezige openbare laadpunten. Ook heeft het college rekening mogen houden met de hoge parkeerdruk. Dat eiser de parkeerdruk met de realisatie van de uitweg mogelijk beperkt, omdat hij dan één of twee van zijn voertuigen op eigen terrein kan parkeren, volgt de rechtbank niet.
7.3.
Voor zover eiser een beroep doet op het evenredigheidsbeginsel, is de rechtbank van oordeel dat het college kenbaar de belangen van eiser heeft betrokken bij de beslissing op de melding van eiser, maar hierin – gelet op hetgeen in 7.2. is overwogen – geen aanleiding heeft hoeven zien om het aanleggen van een uitweg toe te staan.
8. Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat het college in redelijkheid de uitweg voor de woning van eiser heeft kunnen verbieden.
Slaagt het beroep op het gelijkheidsbeginsel?
9. Eiser voert tot slot aan dat sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel. Bij verschillende adressen aan de [straat 1] , [straat 2] en [straat 3] zijn wel uitwegen gerealiseerd aangrenzend aan een openbare parkeerplaats. In die gevallen zijn de openbare parkeerplaats nog in gebruik. In zijn brief van 4 juli 2025 verwijst eiser naar een besluit van het college van 12 mei 2025. In dat besluit heeft het college, naar aanleiding van een in die zaak ingediend bezwaarschrift, besloten om alsnog toestemming te verlenen voor het realiseren van een uitweg. Volgens eiser is sprake van gelijke gevallen, nu de uitweg is in eerste instantie verboden vanwege het verdwijnen van een openbare parkeerplaats en bezwaarmaker stelde dat een noodzaak bestond voor het maken van de uitweg wegens de wens om een elektrische auto aan te schaffen en op te laden op eigen terrein.
9.1.
Het college stelt dat het telkens gaat om andere gevallen, onder andere vanwege de aanwezigheid van garages of omdat de uitweg lang geleden en dus op grond van andere regels is toegestaan. Het college heeft in de brief van 14 juli 2025 en ter zitting toegelicht dat ook de door eiser in zijn brief van 4 juli 2025 genoemde situatie aan de [straat 4] geen gelijk geval betreft. De parkeerdruk aan de [straat 1] is namelijk aanzienlijk hoger dan aan de [straat 4] . De verkeersdeskundige van de gemeente Roosendaal heeft zowel in de [straat 4] als in de [straat 1] parkeeronderzoeken uitgevoerd. Uit deze parkeeronderzoeken blijkt dat de parkeerdruk aan de [straat 4] 50-60% en aan de [straat 1] 95% bedraagt. De gemeten parkeerdruk is vergelijkbaar met de parkeerdruk ten tijde van eisers melding.
9.2.
Een beroep op het gelijkheidsbeginsel kan slagen indien eiser kan aantonen dat het college op een ander vergelijkbaar adres bij gelijke omstandigheden wel toestemming heeft verleend voor een uitweg voor de woning. De rechtbank is van oordeel dat eiser hierin niet is geslaagd. Het college heeft voldoende heeft gemotiveerd waarom geen sprake is van gelijke gevallen.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen uitweg mag aanleggen voor zijn woning aan [adres] . Eiser krijgt het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.S. van Bree, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J. Wesel, griffier, op 28 augustus 2025 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene plaatselijke verordening gemeente [plaats]
Artikel 2:12
1. Het is verboden een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg als:
a. daarvan niet van tevoren melding is gedaan aan het college, onder indiening van een situatieschets van de gewenste uitweg en een foto van de bestaande situatie; of
b. het college het maken of veranderen van de uitweg heeft verboden.
2. Van de melding wordt kennis gegeven op de in de gemeente gebruikelijke wijze van bekendmaking.
3. Het college verbiedt het maken of veranderen van de uitweg als:
a. daardoor het verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht;
b. dat zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;
c. het openbaar groen daardoor op onaanvaardbare wijze wordt aangetast; of
d. er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.
[…]
Beleidsregels toetsen melding uitweg gemeente [plaats]
Artikel 5
Per situatie zal worden bekeken of de realisatie of wijziging in de uitweg zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats. Bij de beoordeling hiervan zijn de situatietekeningen zoals opgenomen in de bijlage bij deze beleidsregels richtinggevende.
Reglement verkeersregels en verkeerstekens
Artikel 24, eerste lid, aanhef en onder b
1. De bestuurder mag zijn voertuig niet parkeren:
b. Voor een inrit of een uitrit;

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 18 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1309 en van 28 februari 2028, ECLI:NL:RVS:2018:671.