ECLI:NL:RBZWB:2025:5819

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 augustus 2025
Publicatiedatum
28 augustus 2025
Zaaknummer
02-218111-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beoordeling van de ISD-maatregel en afwijzing van het verzoek tot opheffing

Op 28 augustus 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de tussentijdse beoordeling van een ISD-maatregel. De veroordeelde, geboren in 1988 en gedetineerd in een bepaalde instelling, had eerder een voorwaardelijke ISD-maatregel opgelegd gekregen voor de duur van twee jaar. Tijdens de zitting op 14 augustus 2025 werd de officier van justitie, mr. G.W. van der Burg, gehoord, evenals de veroordeelde en zijn raadsvrouw, mr. Van Vliet. De rechtbank ontving ook een voortgangsverslag van de senior casemanager van de instelling, waarin werd geadviseerd de ISD-maatregel voort te zetten. Dit advies was gebaseerd op het feit dat de veroordeelde zich onbehandelbaar opstelde en meerdere keren terugviel in drugsgebruik, wat leidde tot een hoog recidiverisico. De verdediging pleitte voor beëindiging van de maatregel, verwijzend naar positieve ontwikkelingen in de behandeling van de veroordeelde. De rechtbank oordeelde echter dat er onvoldoende duurzame gedragsverandering was aangetoond en dat de beëindiging van de maatregel zou leiden tot onveiligheid en overlast in de maatschappij. De rechtbank besloot daarom de ISD-maatregel voort te zetten en het verzoek tot beëindiging af te wijzen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02-218111-21
Beslissing tussentijdse beoordeling ISD-maatregel d.d. 28 augustus 2025
Aan veroordeelde
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988
wonende te [woonadres]
gedetineerd in de [verblijfplaats]
is de ISD-maatregel opgelegd.

1.De stukken

Het dossier bevat onder meer de volgende stukken:
- het vonnis van deze rechtbank d.d. 22 februari 2022 waaruit blijkt dat aan veroordeelde de ISD-maatregel voorwaardelijk is opgelegd voor de duur van 2 jaar met een proeftijd van 2 jaar;
-de beslissing van deze rechtbank d.d. 23 mei 2023 waaruit blijkt dat de voorwaardelijke ISD-maatregel van 2 jaar, die bij vonnis van deze rechtbank d.d. 22 februari 2022 is opgelegd, ten uitvoer is gelegd;
- het verzoek van de veroordeelde tot tussentijdse beoordeling van de ISD-maatregel;
- een voortgangsverslag tenuitvoerlegging ISD-maatregel van [persoon], senior casemanager ISD, van de [verblijfplaats], d.d. 31 juli 2025, omtrent de stand van uitvoering van het plan van opvang van de veroordeelde en inhoudende het advies tot voortzetting van de ISD maatregel.

2.De procesgang

Tijdens het onderzoek ter zitting van de rechtbank van 14 augustus 2025 is de officier van justitie, mr. G.W. van der Burg, gehoord. Tevens is veroordeelde gehoord, bijgestaan door raadsvrouw mr. Van Vliet, advocaat te Breda. Ook is de deskundige [persoon], senior casemanager, gehoord.

3.Het advies van de [verblijfplaats]

In het voortgangsverslag tenuitvoerlegging ISD-maatregel van de [verblijfplaats] d.d. 31 juli 2025 wordt geadviseerd tot voortzetting van de ISD-maatregel. Over het verloop van de ISD-maatregel meldt dit verslag het volgende. De ISD-maatregel is ingegaan op 4 maart 2023 en veroordeelde is begin december 2023 overgeplaatst naar forensische verslavingskliniek (hierna: FVK) [kliniek]. Na drie maanden is veroordeelde teruggeplaatst naar de [verblijfplaats], omdat hij zich onbehandelbaar opstelde en daarmee voor een gebrekkige samenwerking zorgde. Na het maken van nieuwe afspraken is hij teruggeplaatst naar FVK [kliniek]. In augustus 2024 is hij doorgeplaatst naar de forensisch psychiatrische afdeling (hierna: FPA) [afdeling]. Daar werden de verlofmogelijkheden van veroordeelde uitgebreid. In oktober 2024 is veroordeelde opnieuw tijdelijk teruggeplaatst naar de [verblijfplaats] naar aanleiding van een positieve urinecontrole op het gebruik van cocaïne. Na een paar weken heeft veroordeelde een laatste kans gekregen en is hij teruggeplaatst naar FPA [afdeling]. In december 2024 volgde opnieuw een positieve urinecontrole, ditmaal op het gebruik van cocaïne en alcohol. Veroordeelde is hierna over het hek van de kliniek geklommen en heeft zich drie maanden lang onttrokken aan het toezicht waardoor hij op de signaleringslijst is geplaatst. In deze periode is veroordeelde verdachte geworden van een nieuw strafbaar feit, waarvoor hij is gedagvaard. Op 18 maart 2025 is veroordeelde ingesloten op het politiebureau en teruggeplaatst bij de [verblijfplaats]. Gelet op de naderende einddatum richt het ISD-traject van veroordeelde zich nu op nazorg. Er zal na de einddatum geen woonplek in een begeleide woonvorm beschikbaar zijn voor veroordeelde. Hij heeft de eerdere kansen voor een doorstroomlocatie na zijn klinische plaatsingen namelijk niet benut. Gelet op bovenstaande concludeert de [verblijfplaats] dat veroordeelde onvoldoende gedragsverandering heeft laten zien en het recidiverisico van veroordeelde onverminderd hoog is gebleven.
De deskundige [persoon] heeft daar ter zitting nog het volgende aan toegevoegd. Na het beëindigen van de ISD-maatregel wordt er gezocht naar hulp (in het vrijwillige kader) via de gemeente voor veroordeelde, maar een begeleid wonen plek regelen is niet meer mogelijk. Het recidiverisico is onder andere gebaseerd op het eerdere reclasseringsrapport. Daarnaast zijn de terugvallen in middelengebruik een risicofactor, heeft veroordeelde geen behandeling afgerond en heeft hij onvoldoende gedragsverandering laten zien.

4.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft ter zitting gerequireerd tot voortzetting van de ISDmaatregel. Het gedrag van veroordeelde was destijds aanleiding voor de reclassering om het recidiverisico als hoog in te schatten. Uit het verslag van de [verblijfplaats] blijkt dat er bij veroordeelde geen gedragsverandering heeft plaatsgevonden, waardoor het recidiverisico nog steeds hoog is. Veroordeelde stelt zich namelijk onbehandelbaar op. Ook is veroordeelde meerdere keren teruggevallen in het gebruik van cocaïne. Een verslaving onderhouden is een stimulans om strafbare feiten te plegen. Daarnaast wordt veroordeelde vervolgd voor een nieuw strafbaar feit. Gelet hierop is er geen andere mogelijkheid dan de ISD-maatregel voort te zetten. Het verzoek van de verdediging moet dan ook worden afgewezen.

5.Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw van veroordeelde heeft ter zitting bepleit de ISD-maatregel per direct te beëindigen. Veroordeelde heeft stappen in de goede richting gezet. Zo heeft hij bij FVK [kliniek] zijn therapiedoelen gehaald. Ook heeft hij in de periodes dat hij meer vrijheden had en zich had onttrokken aan het toezicht geen strafbare feiten gepleegd, ondanks zijn persoonlijke triggers. In het verslag van de [verblijfplaats] wordt bij het bepalen van het recidiverisico onvoldoende concreet gelet op de positieve ontwikkelingen van veroordeelde. Daarbij lukt het veroordeelde niet om vanuit de [verblijfplaats] vervolgstappen in het kader van een vrijwillig traject te regelen. Buiten de [verblijfplaats] kan hij dit traject opstarten. Er is om deze redenen geen noodzaak om de ISD-maatregel voort te zetten ter beveiliging van de maatschappij of om recidive te voorkomen.

6.Het oordeel van de rechtbank

Ter beoordeling staat de vraag of de ISD-maatregel moet worden beëindigd. Op grond van artikel 6:6:14, derde lid, Sv kan de rechtbank de ISD-maatregel beëindigen indien zij, naar aanleiding van inlichtingen over de noodzakelijkheid van de voortzetting van de maatregel, van oordeel is dat de verdere tenuitvoerlegging niet langer is vereist. Hierbij dient te worden beoordeeld of opheffing van de maatregel zal leiden tot te verwachten onveiligheid, overlast of verloedering van het publieke domein en bezien of verdere voortzetting van de maatregel niet zinvol is door een omstandigheid die buiten de macht van veroordeelde ligt.
Op grond van de stukken en hetgeen ter zitting is besproken is gebleken dat veroordeelde in eerste instantie goede vorderingen heeft gemaakt, maar dat hij deze positieve ontwikkeling niet heeft doorgezet. Hij is gestart met de klinische behandeling, maar heeft daarna zijn behandeling niet afgemaakt. Daarnaast is hij meerdere malen teruggevallen in drugsgebruik, heeft zich gedurende drie maanden onttrokken aan het toezicht en wordt hij van een nieuw strafbaar feit verdacht, dat zou hebben plaatsgevonden in die drie maanden. Hieruit kan worden geconcludeerd dat er bij veroordeelde geen sprake is van duurzame gedragsverandering en het recidivegevaar evident aanwezig is. Hierdoor is de verwachting dan ook dat beëindiging van de ISD-maatregel zal leiden tot onveiligheid, overlast en verloedering van het publiek domein. Nu de ISD-maatregel primair strekt tot beveiliging van de maatschappij en de beëindiging van de recidive van verdachte, is voortzetting van de ISD-maatregel daarom nog steeds noodzakelijk. Daarbij komt dat geen sprake is van een niet zinvolle voortzetting van het ISD-traject door een omstandigheid die buiten de macht van veroordeelde ligt, gelet op hetgeen in het voortgangsverslag naar voren gebracht. Het moeizame verloop hangt namelijk nauw samen met de problematiek van veroordeelde en het feit dat hij zich onbehandelbaar opstelt. Doordat veroordeelde zich heeft onttrokken aan de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel door weg te lopen, is er nu onvoldoende tijd over om een begeleid wonen plek voor hem te regelen voor als de ISD-maatregel beëindigd is. Dit alles leidt ertoe dat de maatschappij de komende drie maanden nog beveiligd dient te worden tegen veroordeelde waarbij het aan hemzelf te wijten is dat dit een kale detentie zal zijn. Dat het veroordeelde niet lukt om een vrijwillig traject vanuit de [verblijfplaats] op te starten maakt het voorgaande niet anders. Op grond van het voorgaande acht de rechtbank voortzetting van de maatregel derhalve nog steeds noodzakelijk en wijst zij het verzoek van veroordeelde af.

7.De beslissing

De rechtbank
- beslist dat de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel is vereist;
- wijst af het verzoek tot beëindiging van de maatregel.
Deze beslissing is gegeven door mr. K. Verhoeven, voorzitter, mr. C.H.M. Pastoors en mr. R.H.M. Pooyé, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.E. van Wijk en is uitgesproken ter openbare zitting op 28 augustus 2025.
De griffier is niet in de gelegenheid deze beslissing mede te ondertekenen.