ECLI:NL:RBZWB:2025:5824

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 augustus 2025
Publicatiedatum
28 augustus 2025
Zaaknummer
02-299521-24 en 02-077144-22 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling met oplegging van ISD-maatregel en afwijzing vordering benadeelde partij

Op 29 augustus 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 10 april 2024 in Tilburg de veertienjarige [benadeelde] heeft mishandeld. De verdachte, die niet op de zitting verscheen, werd vertegenwoordigd door zijn raadsman, mr. R.T.A.G. Keller. De officier van justitie, mr. H.E. Thijssen-de Haze, heeft de zaak behandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de herkenning van de verdachte door de verbalisant betrouwbaar was, ondanks de verdediging die twijfels uitte over de betrouwbaarheid van de camerabeelden. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren voor mishandeling.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke ISD-maatregel van twee jaar, gezien zijn eerdere veroordelingen en de ernst van het feit. De vordering van de benadeelde partij om schadevergoeding te ontvangen werd afgewezen, omdat deze niet voldoende onderbouwd was. De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf afgewezen, omdat de ISD-maatregel werd opgelegd. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 38m, 38n, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummers: 02-299521-24 en 02-077144-22 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 29 augustus 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1983 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. R.T.A.G. Keller, advocaat te Tilburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 15 augustus 2025. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman mr. R.T.A.G. Keller. De officier van justitie mr. H.E. Thijssen-de Haze en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 10 april 2024 [benadeelde] heeft mishandeld.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Verdachte heeft het feit ontkend en zichzelf niet herkend op de camerabeelden van de supermarkt. De herkenning door [verbalisant] van verdachte op de camerabeelden is onvoldoende betrouwbaar. [verbalisant] heeft verdachte al langere tijd niet meer in persoon gezien. De laatste keer zou geweest moeten zijn in de periode van 2016 tot en met 2021, toen verdachte woonachtig was in de wijk waar [verbalisant] werkzaam was als wijkagent. Nu er verder geen ander bewijs in het dossier zit, dient vrijspraak te volgen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat [benadeelde] op 10 april 2024 door een persoon met kracht met gebalde vuist in zijn gezicht is geslagen, staat niet ter discussie. Dit is ook op de camerabeelden van de supermarkt te zien. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte de persoon is geweest die [benadeelde] heeft geslagen.
Anders dan de verdediging ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de herkenning van verdachte door [verbalisant] . [verbalisant] heeft verdachte herkend aan de hand van de bewegende beelden. Deze op zitting afgespeelde beelden zijn van goede kwaliteit en geschikt om een daarop voorkomende bekende te kunnen herkennen. [verbalisant] heeft onderbouwd hoe goed zij verdachte kende. Zij heeft vanuit haar werkzaamheden als wijkagent enkele jaren regelmatig, soms wekelijks, contact met hem gehad. De verdediging heeft nota bene bevestigd dat verdachte in de periode van 2016 tot en met 2021 in haar wijk woonde. De rechtbank acht de herkenning van verdachte door [verbalisant] dan ook betrouwbaar en zal deze daarom gebruiken voor het bewijs.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 10 april 2024 te Tilburg [benadeelde] heeft mishandeld door die [benadeelde] voornoemd met kracht in het gezicht te stompen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een ISD-maatregel voor de duur van twee jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt aan verdachte geen ISD-maatregel op te leggen, ook niet in voorwaardelijke vorm. Er wordt niet voldaan aan het ‘ultimum remedium’-vereiste, aangezien er nog andere, minder ingrijpende mogelijkheden zijn. Een traject in het kader van de WVGGZ is bijvoorbeeld nog niet geprobeerd. Verdachte heeft bovendien geen nieuwe strafbare feiten meer gepleegd. Verzocht wordt te volstaan met een kortdurende gevangenisstraf, al dan niet in combinatie met een zorgmachtiging.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling. Hij heeft de destijds veertienjarige [benadeelde] uit het niets met gebalde vuist in het gezicht geslagen. [benadeelde] heeft daardoor pijn ondervonden aan zijn kaak.
Door zo te handelen heeft verdachte een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [benadeelde] . Dat dit een vervelende ervaring is geweest voor hem blijkt ook uit de toelichting bij de vordering benadeelde partij. Daarnaast heeft het geweld zich afgespeeld voor de in/uitgang van een drukbezochte supermarkt. Op de beelden van het incident is te zien dat meerdere (jeugdige) omstanders hiermee zijn geconfronteerd. Dit kan ook voor hen een nare en beangstigende gebeurtenis zijn geweest. Verdachte heeft met dit alles geen rekening gehouden. Bovendien is het niet de eerste keer dat verdachte anderen tot last is geweest.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit. Bovendien is het feit gepleegd tijdens de proeftijd van een eerdere veroordeling. Een en ander heeft verdachte er niet van weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen. Bovendien staat in het rapport van de reclassering van 1 augustus 2025 dat verdachte al geruime tijd op vrijwel alle leefgebieden met problemen kampt. Zo heeft hij geen huisvesting, geen inkomen, geen zinvolle dagbesteding, is er sprake van alcoholproblematiek en zijn er problemen op het gebied van agressieregulatie. Bij verdachte is sprake van schizofrenie met imperatieve hallucinaties en paranoïde wanen. Hierdoor vertoont hij agressief gedrag richting zijn omgeving. De stemmen zouden hem hier ook opdrachten toe geven.
Van inhoudelijke begeleiding en behandeling c.q. gedragsverandering is volgens de reclassering tot op heden geen enkele sprake geweest. De verwachting is ook niet dat dit in de toekomst zal veranderen. Er is al jarenlang sprake van instabiliteit. Daarbij is verdachte ook nog eens zorgmijdend. Hij vermijdt niet alleen het contact met de reclassering, maar ook met de (vrijwillige) hulpverlenende instanties. De sporadische keren dat hij in beeld is, zijn vaak van korte duur. Hij meldt zich dan met diverse hulpvragen en is vervolgens maandenlang onvindbaar. Vervolgens duikt hij weer op en blijken de hulpvragen onveranderd te zijn. De tot nu toe opgelegde straffen en ingezette hulpverlening hebben niet geleid tot gedragsverandering en verdachte wordt niet in staat geacht zelf die verandering te bewerkstelligen. Het lukt hem niet om zich aan de afspraken te houden. Het risico op recidive wordt dan ook ingeschat als gemiddeld-hoog.
De reclassering ziet de ISD-maatregel als meest aangewezen manier om positieve gedragsverandering en stabiliteit in het leven van verdachte te bewerkstelligen en zo het risico op recidive te verminderen. Een traject in het kader van de WVGGZ is overwogen, maar wordt niet haalbaar geacht vanwege het zorgmijdende karakter van verdachte.
De reclassering heeft in eerste instantie een onvoorwaardelijke ISD-maatregel geadviseerd. Omdat verdachte zich recent weer bij zijn Levensloop (casus)regisseur heeft gemeld, daar hulpvragen heeft gesteld en de (casus)regissieur verdachte nog een kans wil geven, heeft de reclassering haar schriftelijk advies van 19 september 2024 gewijzigd en geadviseerd aan verdachte een voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen.
Ter zitting is dit advies door deskundige [naam] , reclasseringswerker, toegelicht. Desgevraagd heeft zij verklaard vanuit haar deskundigheid na twintig jaar reclasseringswerk geen meerwaarde te zien in een voorwaardelijke ISD-maatregel. Verdachte komt zijn afspraken niet na. Het is inmiddels twee maanden geleden dat hij één keer bij de Levensloop is gezien en hij is sindsdien niet meer te bereiken. Hij is de afgelopen tijd bovendien weer met politie in aanraking gekomen, onder meer vanwege dreigend gedrag bij de Woningstichting, maar daar is geen aangifte van gedaan. Omdat zij er geen vertrouwen in heeft dat verdachte zich deze keer wel aan de afspraken zal houden, adviseert zij om een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen.
ISD-maatregel?
De rechtbank stelt vast dat aan alle voorwaarden is voldaan die de wet aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Het door verdachte gepleegde strafbare feit betreft immers een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Verdachte is bovendien in de vijf jaren voorafgaand aan dit misdrijf ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of taakstraf veroordeeld. Het onderhavige feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen. Daarnaast is voldaan aan de Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers, nu over een periode van vijf jaren meer dan tien processen-verbaal tegen verdachte zijn opgemaakt, waarvan ten minste één in het afgelopen kalenderjaar. Ook blijkt uit het reclasseringsadvies en de toelichting daarop door de deskundige op zitting dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan en dat de veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eist. De deskundige heeft immers aangegeven dat er weer politiecontacten zijn geweest voor dreigend gedrag. De rechtbank heeft geen reden om daaraan te twijfelen. Dat daarvan geen aangifte is gedaan, doet aan het voorgaande niets af.
Verdachte heeft in de afgelopen jaren veel kansen gekregen, maar deze niet benut. De rechtbank is van oordeel dat de maatschappij beveiligd dient te worden tegen het criminele gedrag van verdachte en de steeds weer door hem veroorzaakte schade en overlast. Mede gelet op de zorgmijdende houding van verdachte en zijn strafblad ziet de rechtbank geen andere mogelijkheid om dit te bewerkstelligen dan door oplegging van de onvoorwaardelijke ISD-maatregel voor de duur van twee jaar. De rechtbank ziet dit voor verdachte als een kans om voor langere tijd met zijn problemen aan de slag te gaan in een gestructureerde omgeving. De tijd doorgebracht in voorarrest wordt niet in mindering gebracht op de duur van de maatregel.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde] vordert een schadevergoeding van € 300,-- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van een schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft hiervoor bewezen verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Immateriële schade
De wet geeft slechts in bepaalde gevallen recht op vergoeding van immateriële schade, zoals geregeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Voor zover hier van belang is, is dat aan de orde indien de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Van ‘een aantasting in zijn persoon op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen.
Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat lichamelijk en/of geestelijk letsel is ontstaan. Daarvoor is nodig dat het bestaan van lichamelijk en/of geestelijk letsel naar objectieve maatstaven kan worden vastgesteld, bijvoorbeeld aan de hand van een foto van het letsel, een medische verklaring van een huisarts en/of informatie afkomstig van een psychiater of psycholoog.
Namens de benadeelde partij is aangevoerd dat hij als gevolg van de feiten nadelige (lichamelijke en psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. De vordering is echter niet met concrete gegevens onderbouwd. Er is geen foto van het letsel of een medische verklaring bijgevoegd, waaruit bijvoorbeeld blijkt dat er sprake was van een zwelling of een blauwe plek of dat de benadeelde partij zijn kaak enige tijd niet heeft kunnen gebruiken. De rechtbank kan daardoor niet zonder meer vaststellen dat de benadeelde partij door het handelen van verdachte lichamelijk letsel heeft opgelopen.
De rechtbank is verder van oordeel dat ook niet zonder meer kan worden vastgesteld dat bij de benadeelde partij geestelijk letsel is ontstaan. De enkele stelling dat de benadeelde partij angstig is geweest, is daarvoor onvoldoende.
Nader onderzoek naar de onderbouwing van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering. Deze vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke gevangenisstraf van één week die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 19 juli 2022 (parketnummer 02-077144-22) ten uitvoer zal worden gelegd. Ter zitting heeft zij haar standpunt gewijzigd en gesteld dat de vordering tot tenuitvoerlegging kan worden afgewezen indien de ISD-maatregel wordt opgelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van de voorwaardelijke straf schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en dat hij daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. Met de officier van justitie acht de rechtbank toewijzing van deze vordering echter niet opportuun omdat zij aan verdachte de ISD-maatregel zal opleggen, die twee jaar in beslag zal nemen. De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging dan ook afwijzen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 38m, 38n, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
mishandeling
- verklaart verdachte strafbaar;
Maatregel- gelast de
plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor twee jaar;
Benadeelde partij- verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat deze vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Vordering tenuitvoerlegging- wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging onder parketnummer 02-077144-22;
Voorlopige hechtenis-heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Remerie, voorzitter, mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos en mr. R.J.H. de Brouwer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.D.M. Bos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 29 augustus 2025.
De oudste rechter is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
hij op of omstreeks 10 april 2024 te Tilburg
[benadeelde] heeft mishandeld door die [benadeelde] voornoemd met
kracht in het gezicht te slaan/stompen;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )