ECLI:NL:RBZWB:2025:5831

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 september 2025
Publicatiedatum
28 augustus 2025
Zaaknummer
02-283136-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Roekeloos rijgedrag van beroepschauffeur leidt tot dodelijk verkeersongeval

Op 30 oktober 2022 heeft de verdachte, een beroepschauffeur, met zijn taxibus een fietser aangereden die de weg overstak, wat resulteerde in de dood van het slachtoffer. De verdachte reed met een snelheid van minstens 97 kilometer per uur door een rood verkeerslicht op een kruising. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan roekeloos rijgedrag, wat leidde tot een veroordeling tot een gevangenisstraf van 20 maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 36 maanden. De benadeelde partijen, de broer en zus van het slachtoffer, vorderden affectieschade, maar hun vorderingen werden afgewezen op basis van de hardheidsclausule van artikel 6:108 lid 4 BW, omdat zij niet tot de kring van personen behoren die recht hebben op vergoeding van affectieschade. De rechtbank concludeerde dat de verdachte roekeloos had gehandeld door de verkeersregels te negeren en dat zijn gedrag een directe oorzaak was van het fatale ongeval.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-283136-22
vonnis van de meervoudige kamer van 3 september 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1974 te [geboorteplaats] ( [land] ),
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. K.R. Verkaart, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 20 augustus 2025, waarbij de officier van justitie mr. P.W.P. Emmen en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt, waardoor [slachtoffer] is overleden.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, met dien verstande dat sprake is van roekeloos rijgedrag.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft wat betreft de mate van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) bepleit dat geen sprake is van roekeloos rijgedrag.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Feitelijke toedracht
Aan de hand van de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast. Op 30 oktober 2022 reed verdachte als bestuurder van een taxibus op de Lunetstraat in Breda in de richting van het centrum.
[slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) is, op de fiets, de Lunetstraat vanaf de Ravelijnstraat overgestoken in de richting van de Meidoornstraat. Verdachte reed vervolgens het kruispunt over. Aan de overzijde van het kruispunt is verdachte met zijn auto in botsing gekomen met de overstekende [slachtoffer], die zich op dat moment op de fietsoversteekplaats ter hoogte van de linkerrijstrook van de Lunetstraat begaf.
Ten gevolge van de aanrijding is [slachtoffer] diezelfde dag in het [ziekenhuis] aan zijn verwondingen overleden.
Uit het forensisch onderzoek blijkt dat geen omgevingsfactoren van invloed zijn geweest op het ontstaan van het ongeval. Verder gaf het adem- en speekselonderzoek geen aanwijzing dat verdachte onder invloed was van alcohol of drugs.
Analyse snelheid en verkeerslichten
De toegestane snelheid op de Lunetstraat betreft 50 kilometer per uur. Bij de analyse van het verkeersongeval is aan de hand van in de weg liggende detectielussen een indicatieve berekening gemaakt van de snelheid waarmee verdachte voorafgaand aan de aanrijding heeft gereden. Hieruit volgt dat verdachte het kruispunt Lunetstraat – Meidoornstraat, waar het ongeval heeft plaatsgevonden, met een gemiddelde indicatieve snelheid tussen de 97 kilometer per uur en 109 kilometer per uur heeft genaderd. Uit de analyse blijkt tevens dat het verkeerslicht van verdachte, op het moment dat hij met zijn taxibus de stopstreep passeerde, minimaal 1 minuut en 9,3 seconden op rood stond. Het verkeerslicht van [slachtoffer] straalde op het moment dat hij de stopstreep van het fietspad passeerde minimaal 1,9 seconden groen licht uit.
Daarnaast volgt uit de VRI-analyse dat verdachte het kruispunt Lunetstraat – Slingerweg, dat vlak voor het kruispunt Lunetstraat – Meidoornstraat ligt, heeft genaderd met een gemiddelde indicatieve snelheid tussen de 90 kilometer per uur en 100 kilometer per uur, waar een maximumsnelheid van 50 kilometer per uur is toegestaan en waarbij hij de stopstreep passeerde, terwijl de voor zijn rijrichting geldende verkeerslichten minimaal
1. minuut en 7,5 seconden rood licht uitstraalden.
Verder blijkt uit de analyse van de Taxameter dat verdachte die nacht met een gemiddelde snelheid van 154 kilometer per uur gereden heeft gereden over de A16 en vervolgens met een gemiddelde snelheid van 94,2 kilometer per uur heeft gereden over de Backer en Ruebweg.
Causaliteit
Dat [slachtoffer] is overleden als gevolg van zijn door het verkeersongeval opgelopen verwondingen lijdt op grond van het schouwverslag geen twijfel. Verder is de rechtbank op grond van de hiervoor vastgestelde feitelijke toedracht van oordeel dat sprake is van een causaal verband tussen de vastgestelde gedragingen van verdachte en het verkeersongeval. Doordat verdachte de maximumsnelheid aanzienlijk heeft overschreden en niet is gestopt voor een rood uitstralend verkeerslicht, heeft hij zijn snelheid niet tijdig kunnen aanpassen of zijn voertuig tot stilstand kunnen brengen, met als gevolg dat hij tegen het fietsende slachtoffer is aangereden.
De mate van schuld aan het ongeval
Om tot een bewezenverklaring van artikel 6 WVW te kunnen komen, is onder meer vereist dat het verkeersongeval aan de schuld van verdachte is te wijten. Om te beoordelen of sprake is van schuld komt het aan op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. Bij de vaststelling van de mate waarin de verdachte schuld aan het ongeval heeft, wordt onderscheid gemaakt tussen aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend (de lichtste vorm van schuld), zeer onvoorzichtig en/of onoplettend (de middelste vorm van schuld) en roekeloos rijgedrag (de zwaarste vorm van schuld). Alle drie de vormen van schuld zijn in dit geval ten laste gelegd. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
Roekeloosheid
Met de Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten heeft de wetgever het begrip roekeloosheid nader ingevuld. Daartoe is in artikel 175 WVW, dat de strafbepaling van artikel 6 WVW bevat, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW kan worden aangemerkt.
De rechtbank moet beoordelen of verdachte met het hiervoor vastgestelde verkeersgedrag dat heeft geleid tot het ongeval (a) de verkeersregels heeft geschonden, (b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
a.
a) De verkeersregels
De rechtbank heeft reeds vastgesteld dat verdachte op 30 oktober 2022 op meerdere momenten de maximumsnelheid aanzienlijk heeft overschreden en dat hij op het kruispunt Lunetstraat – Meidoornstraat zijn snelheid niet zodanig aan de verkeerssituatie heeft aangepast dat hij zijn voertuig tijdig tot stilstand kon brengen. Vervolgens is verdachte kort na elkaar door twee rood uitstralende verkeerslichten gereden en heeft hij de van links komende [slachtoffer], die door een groen uitstralend verkeerslicht reed, geen voorrang verleend. Voornoemde gedragingen zijn gedragingen die in artikel 5a, eerste lid, WVW uitdrukkelijk zijn genoemd als overtredingen van de verkeersregels. Het staat daarmee vast dat verdachte meerdere verkeersregels als bedoeld in artikel 5a, eerste lid, WVW heeft geschonden.
b) In ernstige mate
Artikel 5a WVW heeft alleen betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Gekeken moet worden naar het samenstel van de gedragingen van verdachte, waarbij alle omstandigheden in ogenschouw worden genomen. Verdachte heeft met een aanzienlijk hogere snelheid dan is toegestaan gereden en is vervolgens door twee verkeerslichten gereden, die beide minimaal één minuut lang op rood stonden. Daarmee heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank in ernstige mate zeer belangrijke verkeersregels geschonden. De rechtbank neemt daarbij ook in aanmerking dat verdachte een ervaren beroepschauffeur van een taxi is. Van een professionele verkeersdeelnemer mag een hogere mate van oplettendheid en zorg worden verwacht.
c) Opzettelijk
Het opzet van verdachte moet zowel gericht zijn geweest op het schenden van de verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regels. Bij de beantwoording van de vraag of sprake was van opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels, moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen. Daaruit moet kunnen worden afgeleid dat de gedragingen in onderlinge samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels gericht zijn geweest.
Verdachte heeft verklaard dat hij het rood uitstralende verkeerslicht niet heeft gezien. Hij dacht groen licht te hebben gehad. Ook heeft verdachte ter zitting verklaard dat hij in zijn beleving minder hard reed dan de uit de VRI-analyse naar voren gekomen snelheden.
De rechtbank is van oordeel dat het gedurende lange tijd rijden met een aanzienlijk hogere snelheid dan is toegestaan en het tweemaal passeren van verkeerslichten die al geruime tijd rood uitstraalden, niet anders dan opzettelijk kan worden gedaan. Deze gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm bovendien niet anders worden uitgelegd dan dat verdachte daarmee de verkeersregels opzettelijk heeft geschonden. De rechtbank betrekt hierbij dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij regelmatig over de Lunetstraat reed en hij dus de verkeerssituatie ter plaatse goed zou moeten kennen. Desalniettemin is verdachte met deze snelheid, door het rode licht, het kruispunt opgereden terwijl andere verkeersdeelnemers konden oversteken.
d) Gevaar te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen
Om vast te kunnen stellen dat er levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was, moet het gevaar ten tijde van het handelen naar algemene ervaringsregels voorzienbaar zijn geweest. In zijn algemeenheid acht de rechtbank het voorzienbaar dat een zeer gevaarlijke situatie ontstaat door het vertonen van het hiervoor beschreven verkeersgedrag. Door het rijgedrag van verdachte was een groot gevaar voor het leven van anderen te duchten, welk gevaar zich in dit geval ook heeft verwezenlijkt.
Conclusie
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat het verkeersgedrag van verdachte tot het verkeersongeval heeft geleid en dat dit is aan te merken als een overtreding van artikel 5a WVW. Daarmee heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een verkeersongeval waarbij sprake is van de zwaarste vorm van schuld, namelijk roekeloosheid.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 30 oktober 2022 te Breda, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Lunetstraat, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door roekeloos, nadat hij voordat hij de Lunetstraat opdraaide al langere tijd met een veel hogere dan ter plaatse toegestane snelheden had gereden, op die Lunetstraat wederom met een veel hogere snelheid dan ter plaatse toegestaan en verantwoord was en die zo hoog was dat hij niet in staat is gebleken om zijn motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover de weg vrij voor hem was, te rijden en tot tweemaal toe een voor hem bestemd rood licht uitstralend verkeerslicht te negeren, en aldus met onverminderde (veel te hoge) snelheid door rood de kruising van de Lunetstraat met de Meidoornstraat op te rijden, waardoor hij in botsing is gekomen met een fietser, te weten de heer [slachtoffer] , die (terwijl hij groen licht had) bezig was die kruising over te steken, waardoor die [slachtoffer] werd gedood.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, en dat aan verdachte een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen wordt opgelegd voor de duur van 44 maanden, met aftrek van tijd dat het rijbewijs reeds ingevorderd is geweest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij de strafmaat rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn en aan verdachte primair geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, maar een taakstraf eventueel in combinatie met een beperkte voorwaardelijke gevangenisstraf en een ontzegging van de rijbevoegdheid.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van het feit
Verdachte heeft op 30 oktober 2022 [slachtoffer] , die op de fiets de weg overstak, aangereden. Als gevolg van de aanrijding is [slachtoffer] overleden. Verdachte heeft als beroepschauffeur met een onverantwoord hoge snelheid van minstens 97 kilometer per uur door het rode licht gereden op de kruising waar [slachtoffer] fietste. Verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan roekeloos rijgedrag.
Hoewel het voor de rechtbank op zitting duidelijk is geworden dat verdachte het ongeval waarbij [slachtoffer] is overleden nooit heeft gewild, neemt dat niet weg dat verdachte schuld heeft aan dit ongeval vanwege de door hem op die dag gemaakte keuzes. Met zijn rijgedrag heeft verdachte als automobilist onaanvaardbare risico’s genomen voor de verkeersveiligheid en zijn verantwoordelijkheid als weggebruiker ernstig veronachtzaamd, met het genoemde fatale gevolg. [slachtoffer], die bij een fietsoversteekplaats door groen reed, hoefde er bij het oversteken niet op bedacht te zijn dat een automobilist met grote snelheid door rood zou rijden. Als gevolg van het rijgedrag van verdachte is aan de nabestaanden, de ouders, de broer en zus, de familie, en de vrienden van [slachtoffer], onherstelbaar leed toegebracht. De op dat moment 23-jarige [slachtoffer] is uit het leven weggerukt, terwijl hij nog een heel leven voor zich had. Uit de slachtofferverklaringen van de moeder, de broer en de zus van [slachtoffer] ter zitting blijkt hoe moeilijk zij het met dit verlies hebben en ook worstelen met de vraag hoe zij daarmee moeten leren leven. De rechtbank neemt het verdachte zeer kwalijk dat hij door zijn gevaarlijke verkeersgedrag een groot aantal mensen zoveel pijn, angst en schade heeft toegebracht. Daarnaast heeft hij met zijn handelen in meer algemene zin de verkeersveiligheid ernstig in gevaar gebracht. Voor verdachte, andere verkeersdeelnemers en de samenleving als geheel moet duidelijk zijn dat dergelijk risicovol gedrag in het verkeer onaanvaardbaar is.
De rechtbank realiseert zich dat het in deze zaak onmogelijk is om een straf op te leggen die volledig tegemoet komt aan de belangen van alle betrokkenen. Voor de ouders, de broer en zus, en de overige nabestaanden van [slachtoffer], zal geen enkele straf het enorme verdriet over het verlies van [slachtoffer] weg kunnen nemen. De rechtbank dient echter een straf op te leggen die past bij het verwijt dat verdachte kan worden gemaakt.
De persoon en persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 9 juli 2025, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 3 november 2022, dat over verdachte is opgemaakt.
Strafoplegging
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur en een langdurige ontzegging van de rijbevoegdheid. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd. De rechtbank houdt verder rekening met het feit dat door het ongeval een dodelijk slachtoffer te betreuren is en dat de mate van schuld van verdachte wordt aangemerkt als roekeloosheid. Als strafverzwarend neemt de rechtbank mee dat verdachte ten tijde van het ongeval beroepsmatig in een taxi reed. Verdachte had in die hoedanigheid beter moeten weten en zich rekenschap moeten geven van de verantwoordelijkheid die hij draagt als hij een auto bestuurt. Strafverminderend neemt de rechtbank mee het tijdsverloop tot de zitting en het feit dat verdachte daardoor al langere tijd in onzekerheid leeft.
Alles overwegend acht de rechtbank de duur van de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf, gelet op de ernst van het feit, passend. De rechtbank zal aan verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van twintig maanden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank zal verdachte daarnaast een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen opleggen, voor de duur van zesendertig maanden, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs reeds ingevorderd is geweest. Deze ontzegging is lager dan door de officier van justitie is geëist omdat verdachte niet eerder soortgelijke feiten heeft gepleegd en hij zijn rijbewijs voor zijn werk nodig heeft.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partij

De volgende benadeelde partijen hebben zich ter zake van het ten laste gelegde feit in het strafproces gevoegd, beide vertegenwoordigd door mr. L. Brokken, advocaat te Etten-Leur.
De benadeelde partij [benadeelde 1] (broer van de overledene) vordert een vergoeding van € 17.500,- aan immateriële schade (affectieschade).
De benadeelde partij [benadeelde 2] (zus van de overledene) vordert een vergoeding van € 17.500,- aan immateriële schade (affectieschade).
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert integrale toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de door de broer en zus van [slachtoffer] gevorderde affectieschade dient te worden afgewezen. Op basis van artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) komen broers en zussen in beginsel niet daarvoor in aanmerking en aan de vereisten gesteld in de hardheidsclausule is niet voldaan.
7.3
Beoordeling
7.3.1
Opmerkingen vooraf
De rechtbank stelt voorop dat de nabestaanden begrijpelijkerwijs diep zijn getroffen door het overlijden van [slachtoffer]. Er is sprake van enorm verdriet en leed bij de nabestaanden, dat niet adequaat in geldelijke waarde kan worden uitgedrukt. De rechtbank wil in de navolgende overwegingen aan dat leed op geen enkele manier afdoen, maar zij zal wel steeds zorgvuldig moeten toetsen of voor de gevorderde posten een wettelijke grondslag aanwezig is en - indien die er is - of de schade, mede indachtig de betwistingen van de verdediging, voldoende is onderbouwd om voor toewijzing in aanmerking te komen.
7.3.2
Affectieschade bij overlijden
De benadeelde partijen hebben vergoeding van affectieschade gevorderd. Daarbij ziet de rechtbank zich allereerst voor de vraag gesteld of zij behoren tot de (limitatieve) kring van personen die op grond van artikel 6:108 leden 3 en 4 BW gerechtigd zijn tot vergoeding van affectieschade.
Broers en zussen van de overledenen worden in artikel 6:108 BW niet uitdrukkelijk onder deze limitatieve kring van personen gebracht. De raadsvrouw van de benadeelde partijen heeft aangevoerd dat wordt gewerkt aan een wetsvoorstel om ook broers en zussen recht op vergoeding van affectieschade te geven. Bij de beoordeling van de verzoeken in deze zaak zal hier niet op worden vooruitgelopen. Op dit moment is het niet zeker dat een dergelijk voorstel door het parlement zal worden aangenomen en zal leiden tot wijziging van de wet.
Namens de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] , respectievelijk broer en zus van het slachtoffer, is verder gesteld dat ten tijde van het incident ten gevolge waarvan hun broer is overleden, sprake was van een zodanige nauwe persoonlijke relatie tussen hen en het slachtoffer, dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat zij als naasten aangemerkt dienen te worden. Zij doen daarmee een beroep op de zogenaamde ‘hardheidsclausule’ van artikel 6:108, lid 4, onder g BW.
De wetgever heeft er tot op heden uitdrukkelijk voor gekozen broers en zussen in beginsel geen recht op vergoeding van affectieschade toe te kennen. Dit kan anders zijn als zij ten tijde van het overlijden in een zodanige nauwe persoonlijke relatie tot de overledene stonden, dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat zij voor de toepassing van lid 3 als naasten worden aangemerkt (6:108 lid 4 sub g BW).
De rechtbank neemt als uitgangspunt dat bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een dergelijke relatie zoveel mogelijk aangesloten moet worden bij de bedoeling van de wetgever. In de memorie van toelichting staat dat sprake kan zijn van “een nauwe persoonlijke betrekking” tussen bijvoorbeeld broers en zussen als zij langdurig samenwonen en voor elkaar zorgen. De rechtbank leidt hieruit af dat de wetgever heeft bedoeld dat broers en zussen slechts in uitzonderlijke gevallen aanspraak kunnen maken op vergoeding van affectieschade en dat het onvoldoende is dat zij een goede, liefdevolle en hechte band hadden.
Hoewel de rechtbank inziet dat er sprake was van een hechte band tussen de benadeelde partijen en het slachtoffer en dat het overlijden van het slachtoffer bij hen veel leed en verdriet heeft veroorzaakt, is zij van oordeel dat de namens de benadeelden aangevoerde omstandigheden onvoldoende zijn om in aanmerking te komen voor toepassing van de hardheidsclausule. Er is onvoldoende gebleken dat de persoonlijke relaties sterk afweken van wat in het algemeen gebruikelijk is tussen broers en zussen op deze leeftijd. De rechtbank zal de vorderingen van de broer en zus daarom afwijzen.
Nu de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2]
zullen worden afgewezen, zullen ze worden veroordeeld in de kosten door verdachte gemaakt, tot nu toe begroot op nihil.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuldbestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander wordtgedood;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 20 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Bijkomende straffen
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 36 maanden;
- bepaalt dat de tijd dat verdachte zijn rijbewijs al heeft ingeleverd in mindering wordt gebracht op het onvoorwaardelijke deel van de rijontzegging;
Benadeelde partijen
- wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde 1]af;
- veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde 1] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
- wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde 2]af;
- veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde 2] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H.M. Pastoors, voorzitter, mr. P.A.M. Wijffels en
mr. L.W.A. Gruijthuijsen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Kroes, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 3 september 2025.
Mr. Gruijthuijsen is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
hij op of omstreeks 30 oktober 2022 te Breda, althans in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Lunetstraat, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, nadat hij voordat hij de Lunetstraat opdraaide al langere tijd met een (veel) hogere dan ter plaatse toegestane snelheden had gereden, op die Lunetstraat (wederom) met een (veel) hogere snelheid dan ter plaatse toegestaan en/of verantwoord was en die zo hoog was dat hij niet in staat is gebleken om zijn motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover de weg vrij voor hem was, te rijden en tot tweemaal toe een voor hem bestemd rood licht uitstralend verkeerslicht te negeren, en aldus met onverminderde (veel te hoge) snelheid door rood de kruising van de Lunetstraat met de Meidoornstraat op te rijden, waardoor hij in botsing of aanrijding is gekomen met een fietser, te weten de heer [slachtoffer] , die (terwijl hij groen licht had) bezig was die kruising over te steken, waardoor die [slachtoffer] werd gedood.
(art 6 Wegenverkeerswet 1994)