In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 28 augustus 2025, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Tilburg behandeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. D.T.J.T. Boerman, woont aan [adres 1] en is het niet eens met het besluit van het college om de verandering van zijn uitweg te verbieden. De rechtbank beoordeelt of het college in redelijkheid tot dit besluit heeft kunnen komen. Eiser heeft in 2023 een melding gedaan voor de verandering van zijn uitweg, die eerder een bandverlaging had, naar een uitweg met een schuine stoeprand. Het college heeft deze melding opgevat als een verzoek op grond van artikel 15 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) en heeft het verbod op 15 januari 2024 ingesteld, met als argument dat de verandering niet noodzakelijk was voor de bruikbaarheid van de weg.
De rechtbank oordeelt dat het college ten onrechte heeft geconcludeerd dat de melding van eiser niet onder artikel 15 van de APV valt. De rechtbank stelt vast dat de verandering van de uitweg wel degelijk een verandering is in de zin van de APV. Het college heeft niet voldoende gemotiveerd waarom de verandering de bruikbaarheid van de weg zou schaden. De rechtbank vernietigt het besluit van het college en draagt hen op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank het college ook verplicht om de proceskosten van eiser te vergoeden.
De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is, omdat het college het bestreden besluit niet deugdelijk heeft gemotiveerd. Eiser krijgt gelijk in zijn beroep, en de rechtbank vernietigt het besluit van 29 augustus 2024, waarbij het college wordt opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.