ECLI:NL:RBZWB:2025:5836

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 augustus 2025
Publicatiedatum
29 augustus 2025
Zaaknummer
C/02/436843 / JE RK 25-1144
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 5 augustus 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2009. De zaak werd behandeld in een zitting met gesloten deuren, waarbij de vader en een vertegenwoordiger van de Stichting Jeugdbescherming West Zeeland aanwezig waren. De moeder was niet verschenen, ondanks dat zij correct was opgeroepen. De kinderrechter heeft de minderjarige gehoord, die aangaf dat zij bij haar vader wil blijven wonen en dat het goed met haar gaat.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk zijn, gezien de zorgen over de opvoedsituatie en het gebrek aan contact tussen de minderjarige en haar moeder. De kinderrechter heeft de verzoeken van de Stichting Jeugdbescherming West Zeeland om verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing toegewezen voor een periode van een jaar, met ingang van 6 augustus 2025. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze direct van kracht is, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

De kinderrechter heeft benadrukt dat de ontwikkeling van de minderjarige ernstig wordt bedreigd en dat er nog steeds zorgen zijn over de samenwerking tussen de ouders. De kinderrechter heeft de noodzaak van hulpverlening en toezicht onderstreept, en de beslissing is genomen in het belang van de minderjarige, die momenteel bij haar vader verblijft.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/436843 / JE RK 25-1144
Datum uitspraak: 5 augustus 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND,
gevestigd te Middelburg,
hierna te noemen: de GI.
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2009 in [geboorteplaats],
hierna te noemen: [minderjarige].
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats],
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. I.H.T.J. Anthonise-Gieling te Goes.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 20 juni 2025, ontvangen op 20 juni 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 5 augustus 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de vader met zijn advocaat;
- een vertegenwoordiger van de GI.
1.3.
De moeder is niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de moeder wel juist is opgeroepen.
1.4.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar haar mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De vader heeft [minderjarige] erkend.
2.2.
Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 20 februari 2013 zijn
de ouders gezamenlijk belast met het gezag over [minderjarige].
2.3.
Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 16 maart 2016 is de
moeder belast met het eenhoofdig gezag over [minderjarige].
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 6 augustus 2024
[minderjarige] onder toezicht gesteld tot 6 augustus 2025. Ook is een machtiging tot
uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de andere ouder, te weten de vader, uitgesproken met ingang
van 6 augustus 2024 en tot 6 februari 2025.
2.5.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 31 januari 2025 de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de andere ouder zonder gezag, te weten de vader, verlengd met ingang van 6 februari 2025 en tot 6 augustus 2025.
2.6.
[minderjarige] verblijft op basis van deze beschikking bij haar vader.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de GI de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de andere ouder zonder gezag, te weten de vader, te verlengen voor de duur van een jaar.
De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De GI handhaaft het verzoek. Zowel [minderjarige] als haar vader geven aan dat het goed gaat thuis en op school en [minderjarige] heeft uitgesproken dat zij bij haar vader wil blijven wonen. Een ondertoezichtstelling is echter nog noodzakelijk om blijvend zicht te krijgen op de opvoedsituatie bij de vader thuis en om vinger aan de pols te houden. Verder licht de GI toe dat [hulpverlening] niet van start is gegaan omdat de moeder geen toestemming heeft gegeven. De samenwerking met de moeder verloopt moeizaam. De ene keer is de moeder beter in contact dan de andere keer. De moeder houdt snel hulpverlening af. Het is hierin zoeken naar de juiste balans. Daarnaast stelt de moeder zich afwijzend op en lijkt het alsof zij bepaalde voorwaarden stelt waar [minderjarige] aan moet voldoen zodat het contact weer tot stand kan komen. [minderjarige] kan geen onbelast contact hebben met haar beide ouders en de moeder neemt hierin niet haar verantwoordelijkheid. De GI vindt dit een zorgelijke situatie, mede gelet op de leeftijdsfase waarin [minderjarige] zich bevindt.
4.2.
De advocaat van de vader heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat de vader instemt met het verzoek van de GI. Het gaat erg goed tussen de vader en [minderjarige] en de vader wil het beste voor haar. Verder licht de vader toe dat [minderjarige] is aangemeld bij [stichting]. Hier staat zij voor op de wachtlijst en de vader vermoedt dat dit helpend gaat zijn voor [minderjarige]. Hij is erg trots op haar. Thuis verloopt het goed en ook op school heeft zij het naar haar zin.
4.3.
In het gesprek met de kinderrechter heeft [minderjarige] aangegeven dat zij achter het verzoek van de GI staat. [minderjarige] wil bij haar vader blijven wonen. [minderjarige] licht toe dat het goed met haar gaat. Het gaat goed op school, zij houdt zich aan de regels bij haar vader thuis en zij heeft een bijbaantje in de horeca. [minderjarige] heeft al een lange tijd geen contact met haar moeder. Dit vindt zij lastig. Verder licht zij toe dat hulpverlening vanuit [hulpverlening] niet is gestart. [minderjarige] vindt dit ook niet nodig. Als blijkt dat zij wel hulpverlening nodig zou hebben, zou zij liever hulp willen krijgen van een andere organisatie omdat zij bang is dat anders haar moeder informatie over haar krijgt.

5.De beoordeling

Wettelijk kader
5.1.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond als bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
5.2.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter, mits aan de grond als bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
Inhoudelijke beoordeling
5.3.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke vereisten zoals hierboven vermeld. De kinderrechter zal derhalve het – onweersproken - verzoek van de GI toewijzen en de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de andere ouder zonder gezag, te weten de vader, verlengen voor de duur van een jaar, met ingang van 6 augustus 2025 en tot 6 augustus 2026. De kinderrechter licht dit als volgt toe.
5.4.
De kinderrechter is van oordeel dat [minderjarige] nog steeds ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. De kinderrechter vindt het zorgelijk dat er geen contact is tussen [minderjarige] en de moeder en betreurt het dat de moeder wederom niet is verschenen tijdens de mondelinge behandeling. [minderjarige] heeft, doordat dit al geruime tijd speelt, geen behoefte meer aan contact met haar moeder. Uit de stukken blijkt dat de moeder pas weer contact wil met [minderjarige] als het beter met haar gaat. De moeder lijkt voorwaarden te stellen waar [minderjarige] aan moet voldoen zodat het contact weer tot stand kan komen. De kinderrechter vindt het erg zorgelijk dat [minderjarige] geen onbelast contact kan hebben met haar beide ouders. De indruk bestaat dat de moeder bewust afstand neemt van [minderjarige] en niet haar verantwoordelijkheid neemt. De kinderrechter vindt het hierbij van belang dat [minderjarige] met iemand over deze complexe situatie kan praten. Dat [minderjarige] zou starten bij [hulpverlening] is al een geruime periode aan de gang, maar hier zijn nog geen stappen in gezet. Dit omdat de moeder geen toestemming heeft gegeven. De kinderrechter ziet hierin een taak voor de GI om vooruitgang te kunnen boeken en de kinderrechter verwacht dat hier stappen in gezet gaan worden. De kinderrechter verwacht dat de wens van [minderjarige] om behandeling te volgen bij een andere organisatie, wordt meegenomen in de besluitvorming. Verder is er tussen de ouders onderling nog sprake van wantrouwen. Hierdoor is er geen sprake van een constructieve samenwerking en lukt het de ouders niet om onderling beslissingen te nemen in het belang van [minderjarige]. Vanuit IPT wordt gezien dat er nog aandachtspunten aanwezig zijn in de opvoedsituatie bij de vader thuis. Hierbij gaat het onder andere om het opstellen van duidelijke en consistente regels en grenzen.
5.5.
Gezien de hiervoor beschreven zorgen, komt de kinderrechter tot de conclusie dat de doelen van de ondertoezichtstelling nog niet zijn behaald. Dit maakt het noodzakelijk dat ook de komende periode nog hulp en regie in een gedwongen kader wordt ingezet. De komende periode is het van belang dat individuele hulpverlening voor [minderjarige] wordt opgestart en dat het contact met de moeder wordt opgevolgd. Daarnaast is blijvend zicht op de opvoedsituatie bij de vader nog noodzakelijk.
5.6.
Voorts is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing moet worden verlengd om de plaatsing van [minderjarige] bij de vader te formaliseren. [minderjarige] verblijft sinds april 2024 bij haar vader en dit verloopt goed. Zowel [minderjarige] als haar vader geven aan dat het goed gaat thuis en [minderjarige] heeft uitgesproken dat zij graag bij haar vader wil blijven wonen. Ook vanuit IPT wordt er gezien dat er een goede band is tussen [minderjarige] en de vader. De kinderrechter vindt het van belang dat dit wordt gecontinueerd. Een terugkeer naar de moeder is op dit moment niet aan de orde.
5.7.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.
5.8.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van een jaar, met ingang van 6 augustus 2025 en tot 6 augustus 2026;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de andere ouder zonder gezag, te weten de vader, voor de duur van een jaar, met ingang van 6 augustus 2025 en tot 6 augustus 2026;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 5 augustus 2025 door mr. Dijkman, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Verplanke als griffier, en op schrift gesteld op 25 augustus 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.