ECLI:NL:RBZWB:2025:5838

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 augustus 2025
Publicatiedatum
29 augustus 2025
Zaaknummer
C/02/438841 / JE RK 25-1501, C/02/438652 / JE RK 25-1460
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Verschoor-Bergsma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdbescherming

Op 22 augustus 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De zaak betreft twee verzoeken van de Stichting Jeugdbescherming West Zeeland, die de gezaghebbende instantie is. De kinderrechter heeft de beschikking gegeven na een zitting met gesloten deuren, waarbij de moeder van [minderjarige] en een vertegenwoordiger van de GI aanwezig waren. De pleegouders waren niet verschenen, maar waren wel opgeroepen. De kinderrechter heeft [minderjarige] gehoord en zijn mening is in de beoordeling meegenomen.

De feiten in deze zaak zijn dat [minderjarige] onder toezicht is gesteld en eerder verschillende machtigingen tot uithuisplaatsing heeft gekregen. De moeder heeft aangegeven dat zij niet in de zorgbehoefte van [minderjarige] kan voorzien, terwijl [minderjarige] zelf aangeeft dat het goed met hem gaat en hij bij zijn moeder wil blijven wonen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er geen nieuwe feiten zijn die aanleiding geven tot een ander oordeel over de eerder verleende spoedmachtiging. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling toegewezen, met ingang van 28 augustus 2025 en tot 2 februari 2026. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

De kinderrechter heeft in zijn beoordeling benadrukt dat de plaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is voor zijn verzorging en opvoeding, en dat er een geschikte vervolgplek is gevonden waar hij de benodigde begeleiding kan krijgen. De beslissing is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep voor belanghebbenden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummers:
C/02/438841 / JE RK 25-1501
(spoedmachtiging tot uithuisplaatsing)
C/02/438652 / JE RK 25-1460
(reguliere machtiging tot uithuisplaatsing)
Datum uitspraak: 22 augustus 2025
Beschikking van de kinderrechter over een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND,
gevestigd te Middelburg,
hierna te noemen: de GI,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2008 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. J.J.J. Jansen,
[de pleegouders],
hierna te noemen: de pleegouders,
wonende in [woonplaats 2] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
In de zaak met zaaknummer C/02/438841 / JE RK 25-1501
- de beschikking van [geboortedag] 2025 en alle daarin opgenomen en vermelde stukken;
In de zaak met zaaknummer C/02/438652 / JE RK 25-1460
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 8 augustus 2025, ontvangen op 8 augustus 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder met haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de GI.
1.3.
De pleegouders zijn niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de pleegouders wel juist zijn opgeroepen.
1.4.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar zijn mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
Bij beschikking van 2 februari 2024 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 2 februari 2024 en tot 2 februari 2025. Bij diezelfde beschikking is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg, te weten bij grootouders moederszijde, verleend met ingang van 2 februari 2024 en tot 2 augustus 2024.
2.3.
Bij beschikking van 1 mei 2024 is een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verleend in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van twee weken, te weten met ingang van 1 mei 2024 en tot 15 mei 2024, onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek.
2.4.
Bij beschikking van 10 mei 2024 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verleend in een voorziening voor pleegzorg, met ingang van 15 mei 2024 en tot 10 oktober 2024, onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek.
2.5.
Bij beschikking van 3 oktober 2024 heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd, met ingang van 10 oktober 2024 en tot 2 februari 2025.
2.6.
Bij beschikking van 21 januari 2025 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd, met ingang van 2 februari 2025 en tot 2 februari 2026.
2.7.
Bij beschikking van 25 juli 2025 is een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verleend in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, met ingang van 25 juli 2025 en tot 8 augustus 2025, onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek.
2.8.
Bij beschikking van 4 augustus 2025 is het resterende deel van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder toegewezen, te weten van 8 augustus 2025 en tot 15 augustus 2025.
2.9.
Bij beschikking van [geboortedag] 2025 is een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend met ingang van [geboortedag] 2025 en tot 28 augustus 2025, onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek.

3.Het verzoek

In de zaak met zaaknummer C/02/438841 / JE RK 25-1501:
3.1.
De GI verzoekt een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlenen voor de duur van drie weken en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De GI verzoekt hierop te beslissen zonder de belanghebbenden te horen.
3.2.
Thans ligt nog ter beoordeling voor of sprake is van nieuwe feiten en/of omstandigheden die aanleiding geven voor herroeping van de afgegeven spoedmachtiging, alsmede het resterende deel van het spoedverzoek tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing, te weten met ingang van 28 augustus 2025 en tot 4 september 2025.
In de zaak met zaaknummer C/02/438652 / JE RK 25-1460:
3.3.
De GI verzoekt een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De GI handhaaft het verzoek. De GI licht toe dat [minderjarige] bij [accommodatie] terecht kan. [minderjarige] heeft een intake gesprek gehad en aanstaande maandag gaat hij samen met zijn moeder en zijn begeleider van [organisatie] bij drie behandelgroepen kijken. [accommodatie] kan [minderjarige] bieden wat hij nodig heeft. [minderjarige] vertoont echter veel weerstand tegen de plaatsing bij [accommodatie] en wil graag bij de moeder blijven wonen. Dit is niet haalbaar. De GI hoopt dat [minderjarige] bijdraait. Elke verandering is spannend voor [minderjarige] en dit is ook verklaarbaar gelet op zijn diagnose ODD. Verder vindt de GI het van belang dat zijn lopende behandelingen (voor zijn agressie, ad(h)d en psycho-educatie) worden voortgezet en dat zijn buddy van [organisatie] betrokken blijft. Verdere inzet van hulpverlening is niet noodzakelijk. Tot slot moet de verdere invulling van school en/of werk met de leerplichtambtenaar besproken worden. Een vorm van dagbesteding is in ieder geval een harde eis vanuit de behandelgroep bij [accommodatie].
4.2.
Door en namens de moeder is tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat de moeder niet kan voorzien in de zorgbehoefte van [minderjarige] . [minderjarige] heeft veel sturing, ondersteuning en begeleiding nodig. Het lukt de moeder vanwege haar chronische vermoeidheid niet om [minderjarige] dit te bieden, ondanks dat de moeder dit wel graag zou willen. Zij heeft vraagtekens bij het laatste persoonlijkheidsonderzoek van [minderjarige] , nu zij niet het hele rapport heeft gekregen en zij nog steeds meent dat er ook sprake is van ASS-problematiek bij [minderjarige] . Het is wellicht wel mogelijk dat [minderjarige] om het weekend naar huis komt, maar dit zal verder onderzocht moeten worden. De moeder is tot slot angstig dat [minderjarige] een terugval krijgt en zorgelijk (en onvoorspelbaar) gedrag zal vertonen wanneer hij bij [accommodatie] zal worden geplaatst.
4.3.
In het gesprek met de kinderrechter heeft [minderjarige] aangegeven dat het goed met hem gaat. Hij verblijft op dit moment bij zijn moeder en dit verloopt goed. [minderjarige] gedraagt zich beter, wordt minder snel boos en probeert zijn moeder te ontlasten door bijvoorbeeld het doen van huishoudelijke taken. Ook gebruikt [minderjarige] minder softdrugs dan eerst en wil hij daarmee stoppen. Er heeft wel een incident plaatsgevonden waarbij [minderjarige] iemand heeft mishandeld, waarna er vuurwerk aan de poort van de woning tot ontploffing is gebracht. Het contact met zijn vader heeft [minderjarige] verbroken omdat hij nog contact heeft met het voormalig pleeggezin van [minderjarige] . [minderjarige] wil niet naar een woongroep of naar een pleeggezin. Hij is erg teleurgesteld geraakt in de hulpverlening en zijn vertrouwen is beschadigd. Tot slot geeft [minderjarige] aan dat hij dit jaar graag wil werken, in plaats van naar school gaan. Hij kan zich namelijk op dit moment niet inzetten voor school.

5.De beoordeling

In de zaak met zaaknummer C/02/438841 / JE RK 25-1501
5.1.
Bij beschikking van [geboortedag] 2025 is een spoedmachtiging uithuisplaatsing verleend met ingang van [geboortedag] 2025 en tot 28 augustus 2025, zonder voorafgaand verhoor van de belanghebbenden. De belanghebbenden zijn nu in de gelegenheid gesteld hun standpunt naar voren te brengen. [minderjarige] , de moeder en de GI zijn inmiddels op 22 augustus 2025 gehoord en er zijn geen nieuwe feiten en/of omstandigheden naar voren gekomen die aanleiding geven tot een ander oordeel ten aanzien van deze spoedbeslissing.
5.2.
Nu de kinderrechter zal beslissen op het reguliere verzoek machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, zal de kinderrechter het resterende deel van de spoedmachtiging afwijzen.
In de zaak met zaaknummer C/02/438652 / JE RK 25-1460
5.3.
Op basis van de stukken en hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder noodzakelijk is in het belang van zijn verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek). De kinderrechter zal het verzoek toewijzen en de machtiging verlenen voor de verzochte duur, met ingang van 28 augustus 2025 en tot 2 februari 2026. De kinderrechter licht dit als volgt toe.
5.4.
Uit de overgelegde stukken en uit de mondelinge behandeling is gebleken dat [minderjarige] in een pleeggezin van zijn voormalig pleegouders verbleef. Deze plaatsing is recent beëindigd nadat er tijdens de vakantie van [minderjarige] en het pleeggezin in Spanje spanningen waren ontstaan vanwege mogelijk (hard)drugsgebruik van [minderjarige] en nadat de relatie van [minderjarige] en de dochter van de (voormalige) pleegouders was beëindigd. [minderjarige] is toen met een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing eerst bij [afdeling] van [jeugdzorg] en vervolgens op 28 juli 2025 op de [woongroep] geplaatst. Mede vanwege een tekort aan plekken op de [woongroep] is het echter niet mogelijk gebleken voor [minderjarige] om hier langer te verblijven. [minderjarige] verblijft op dit moment ter overbrugging bij de moeder thuis, echter is een plaatsing bij de moeder vanwege de overbelasting van de moeder niet mogelijk. Ook met ondersteuning in de thuissituatie is de moeder niet in staat om de zorg en opvoeding voor [minderjarige] op zich te nemen. Een machtiging tot uithuisplaatsing is derhalve noodzakelijk. Inmiddels is er een geschikte vervolgplek gevonden en kan [minderjarige] terecht bij een behandelgroep van [accommodatie]. Bij [accommodatie] kan de noodzakelijk geachte begeleiding geboden worden en kan [minderjarige] zijn reeds ingezette behandelingen voortzetten. De kinderrechter vindt het dan ook van belang dat [minderjarige] hier terecht kan. [minderjarige] heeft baat bij een gestructureerde woonomgeving, waarbij er nabijheid, voorspelbaarheid en begeleiding geboden kan worden om de stress bij [minderjarige] te kunnen reguleren. De kinderrechter vindt het tot slot van belang dat er binnen [accommodatie] wordt gewerkt aan het toekomstperspectief van [minderjarige] .
5.5.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.
5.6.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
In de zaak met zaaknummer C/02/438841 / JE RK 25-1501
6.1.
wijst het resterende deel van het verzoek af.
In de zaak met zaaknummer C/02/438652 / JE RK 25-1460
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 28 augustus 2025 en tot 2 februari 2026;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 22 augustus 2025 door mr. Verschoor-Bergsma, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Verplanke als griffier, en op schrift gesteld op 27 augustus 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.