In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 september 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Laurentius, de verhuurder, en de bewindvoerders van de huurder, [rechthebbende]. Laurentius vorderde ontruiming van de huurwoning vanwege ernstige vervuiling die schade aan het gehuurde oplevert. De huurder, [rechthebbende], huurt sinds 17 juni 2016 de woning en heeft in het verleden al te maken gehad met hulpverlenende instanties. De woning is in 2023 professioneel gereinigd, maar is sindsdien opnieuw ernstig vervuild. De kantonrechter oordeelde dat Laurentius een spoedeisend belang heeft bij de ontruiming, omdat de vervuiling schade toebrengt aan de woning. De vordering tot ontruiming werd toegewezen, met een termijn van één week na betekening van het vonnis. De vordering tot betaling van toekomstige huur werd afgewezen, omdat deze niet opeisbaar was. De bewindvoerders werden veroordeeld in de proceskosten van € 961,04. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. J. Ebben.