ECLI:NL:RBZWB:2025:5873

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 augustus 2025
Publicatiedatum
1 september 2025
Zaaknummer
24/1557
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag algemene bijstand op grond van de Participatiewet

Deze uitspraak betreft de afwijzing van de aanvraag van eiser om algemene bijstand op grond van de Participatiewet. Eiser is het niet eens met de afwijzing en heeft verschillende beroepsgronden aangevoerd. De rechtbank beoordeelt of het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda de aanvraag terecht heeft afgewezen. De rechtbank komt tot de conclusie dat het recht op bijstand van eiser niet kan worden vastgesteld, omdat hij onvoldoende informatie heeft aangeleverd. Eiser heeft sinds 2006 een uitkering ontvangen, maar zijn recht op bijstand is per 25 maart 2022 ingetrokken vanwege het niet melden van onroerend goed in Turkije. Eiser heeft opnieuw een aanvraag ingediend, maar het college heeft deze afgewezen omdat niet alle gevraagde informatie is verstrekt. Tijdens de zitting heeft de rechtbank het onderzoek aangehouden om eiser de kans te geven aanvullende informatie aan te leveren, maar het college heeft uiteindelijk het eerder ingenomen standpunt gehandhaafd. De rechtbank stelt vast dat eiser niet voldoende heeft aangetoond hoe hij in zijn levensonderhoud voorziet en dat zijn financiële situatie onduidelijk blijft. Hierdoor is het recht op bijstand niet vast te stellen en wordt het beroep ongegrond verklaard. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/1557 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 augustus 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, het college.

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van eisers aanvraag om algemene bijstand op grond van de Participatiewet. Eiser is het hier niet mee eens en voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of het college eisers aanvraag terecht heeft afgewezen.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat eisers recht op bijstand niet is vast te stellen en dat zijn aanvraag daarom afgewezen dient te worden. Eiser krijgt geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Het college heeft eisers aanvraag om algemene bijstand met het besluit van 31 maart 2023 (primair besluit) afgewezen. Met het bestreden besluit van 21 december 2023 op het bezwaar van eiser is het college bij dat besluit gebleven.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 10 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. H. Selçuk, en als gemachtigden van het college [naam 1] en [naam 2].
2.3.
Tijdens de zitting is de zaak met partijen besproken. Naar aanleiding hiervan heeft de rechtbank het onderzoek aangehouden om eiser gelegenheid te geven om bankafschriften aan te leveren, eventueel voorzien van toelichting, zodat het college kon beoordelen of voldoende aannemelijk is gemaakt hoe eiser in zijn levensonderhoud heeft voorzien. Ook is afgesproken dat er overleg zou plaatsvinden tussen het college en (de gemachtigde van) eiser over de waarde van het verkochte perceel en het vaststellen van eisers vermogen. Het college heeft de rechtbank op 10 december 2024 de van eiser ontvangen bankafschriften en afgelegde verklaringen toegestuurd en laten weten dat zij, ondanks deze stukken, het eerder ingenomen standpunt handhaaft. Eiser heeft hier met zijn e-mail van 13 maart 2025 op gereageerd.
2.4.
Nadat partijen toestemming hebben gegeven voor het achterwege blijven van een nadere zitting, heeft de rechtbank het onderzoek op 2 juli 2025 gesloten. Daarbij heeft de rechtbank medegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht zes weken later uitspraak te doen.

Beoordeling door de rechtbank

Relevante feiten en omstandigheden
3. Eiser en zijn echtgenote hebben vanaf 2006 (grotendeels) een uitkering ontvangen op grond van de Participatiewet. Per 25 maart 2022 is eisers recht op bijstand ingetrokken, omdat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden door niet te melden dat hij onroerend goed bezit in Turkije. Eiser bezit sinds 27 april 2010 (een deel van) een perceel bouwgrond in de deelgemeente Toroslar (Turkije).
3.1.
Eiser meldt zich op 14 juli 2022 opnieuw bij het college voor het aanvragen van een bijstandsuitkering. Het college vraagt om aanvullende informatie, te weten een kopie van de reisadministratie, paspoorten, beschikkingen van de Belastingdienst, huurspecificatie, uitspraak van de rechtbank waaruit blijkt dat het perceel verkocht mocht worden, overzicht bezittingen, overzicht schulden, bewijs zorgverzekering, bewijs verkoop auto van dochter en een verklaring hoe eiser in zijn levensonderhoud heeft voorzien. Eiser levert verschillende stukken aan, zoals een bankafschrift van de Ziraat Bank, het kentekenbewijs, een huurspecificatie, bankafschriften van de ABN-AMRO, een handgeschreven verklaring en de notariële stukken omtrent de verkoop van het perceel.
Het college informeert eiser dat er meer onderbouwing nodig is en geeft hem tot 12 september 2022 om de stukken alsnog aan te leveren. Op 19 september 2022 besluit het college om eisers aanvraag niet verder in behandeling te nemen. Eiser maakt bezwaar tegen dit besluit. Zijn bezwaar wordt gegrond verklaard en de aanvraag wordt alsnog in behandeling genomen.
3.2.
Op 16 februari 2023 biedt het college een hersteltermijn aan eiser om stukken aan te leveren voor 14 maart 2023. Op 15 maart 2014 biedt het college opnieuw een hersteltermijn aan, waarbij eiser in de gelegenheid wordt gesteld om de stukken uiterlijk 29 maart 2023 te overleggen. Er worden vervolgens diverse stukken overlegd. Op 31 maart 2023 besluit het college om de aanvraag af te wijzen, omdat niet alle gevraagde informatie is aangeleverd. Eiser dient bezwaar in tegen dit besluit.
3.3.
In de bezwaarprocedure vraagt het college opnieuw aanvullende informatie op bij eiser, te weten informatie over de lopende rechtszaak, bewijs dat het maar om één kavel gaat, een taxatierapport van perceel 12 én perceel 8 als eiser niet aantoont dat dit dezelfde kavel is, bewijs van de bedragen die eiser ontvangt voor de verkoop, de openingsovereenkomst van de Ziraat Bank, alle bankafschriften van deze bank en een bewijs van beëindiging van deze rekening. Het college geeft eiser vervolgens een hersteltermijn tot 2 november 2023.
3.4.
Op 9 november 2023 reageert eiser door aan te geven dat hij geen informatie over de lopende rechtszaak kan verstrekken, omdat hij geen belanghebbende meer is in de rechtszaak, omdat hij zijn perceel heeft verkocht. Om die reden kan hij ook geen taxatie meer laten uitvoeren, het pand is immers niet meer van hem. Eiser stuurt verder een overzicht van de maandelijkse betalingen ten aanzien van het perceel en informatie over zijn aandeel (50%). Eiser beschikt niet over een openingsovereenkomst voor de bankrekening bij Ziraat Bank, maar stuurt wel de afschriften en een bericht van beëindiging van de bankrekening mee.
3.5.
Het college gaat daarna over tot het nemen van het bestreden besluit.
3.6.
Hierna ontvangt het college nog een aanvullende rapportage van het IBF. Daaruit blijkt dat het conservatoir beslag op 27 mei 2022 is opgeheven en dat eiser zijn aandeel van de bouwgrond op 24 mei 2023 heeft verkocht aan F. Durmus. De waarde van eisers aandeel per 24 mei 2023 is getaxeerd op € 280.374,-.
Standpunt van het college
4. Volgens het college kan eisers recht op bijstand niet worden vastgesteld, omdat hij onvoldoende informatie heeft aangeleverd. Het college voert daartoe aan dat eiser onvoldoende heeft aangetoond dat het maar om één perceel gaat en dat ook de waarde van het perceel en eisers aandeel onduidelijk blijft.
4.1.
In verweer heeft het college haar standpunt aangevuld. Door de aanvullende rapportage van het IBF staat volgens het college voldoende vast dat het om één perceel gaat. De waarde van het perceel ligt echter veel hoger dan de verkoopprijs (213.000 TL) en is getaxeerd op € 280.374,-. Echter volgens het college zijn er nog andere onduidelijkheden. Zo zijn de stukken van de Ziraat Bank niet compleet, is niet aangetoond dat eisers broer een aandeel had in de bouwgrond en is er onduidelijkheid met betrekking tot de bankrekening van eisers zoon. Eiser heeft tijdens het ambtelijk horen verklaard dat hij de beschikking heeft over deze bankrekening.
4.2.
Naar aanleiding van de in beroep ontvangen bankafschriften en toelichting heeft het college zich op het standpunt gesteld dat het recht op bijstand nog steeds niet is vast te stellen.
Beroepsgronden
5. Eiser stelt dat hij alle gevraagde gegevens en informatie heeft overlegd en dat dit genoeg is moet zijn voor het college om zijn recht op bijstand vast te stellen. Eiser heeft een verklaring van de burgemeester van de gemeente Toroslar (Turkije) overlegd, waaruit blijkt dat het perceelnummer is gewijzigd en dat het derhalve om één en hetzelfde perceel gaat. Het college heeft onvoldoende toegelicht waarom dit niet voldoende is. Eiser heeft daarnaast een notariële akte overlegd waaruit de verkoopprijs blijkt. De verkoopprijs moet volgens eiser gezien worden als de taxatiewaarde. Bovendien heeft eiser alle benodigde
stukken overlegd die zien op zijn Ziraat rekening.
5.1.
Naar aanleiding van het handhaven van het standpunt door het college, heeft eiser aangevoerd dat hij alle gevraagde stukken heeft overgelegd en alle vragen van de gemeente heeft beantwoord. Eiser stelt dat het college onvoldoende heeft onderbouwd waarom het recht op bijstand nog steeds niet is vast te stellen en dat de rechtbank de gemeente om een nadere reactie moet vragen.
Toetsingskader
6. De rechtbank overweegt dat volgens vaste rechtspraak iemand die bijstand aanvraagt, aannemelijk moet maken dat hij of zij recht heeft op bijstand. [1] Een aanvrager moet daarom feiten en omstandigheden aannemelijk maken die duidelijkheid geven over zijn of haar woon- en leefsituatie en financiële situatie. Daarna moet de bijstandverlenende instantie in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid controleren. Als de aanvrager niet aannemelijk maakt dat hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert, is dit een grond voor afwijzing van de aanvraag. Als het college aannemelijk maakt dat een aanvrager de inlichtingen- of medewerkingsverplichting heeft geschonden, is dit een grond voor afwijzing van de aanvraag als daardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
Kon eisers recht op bijstand door het college worden vastgesteld?
7. De rechtbank stelt allereerst vast dat er ten tijde van het bestreden besluit informatie ontbrak, die door het college wel is gevraagd aan eiser en die relevant is voor het verstrekken van de gevraagde bijstand. Zo beschikte het college destijds niet over een actueel taxatierapport. Dit is later alsnog ontvangen van het IBF. Daarnaast was er onduidelijkheid over het aandeel van eiser in het perceel. Zo stelt eiser dat zijn broer voor de helft eigenaar was en daarom recht heeft op de helft van de verkoopprijs. Hoewel uit het overzicht van de Zirkaat Bank blijkt dat eiser inderdaad de helft van de verkoopprijs heeft ontvangen (106.500 TL), staat in de notariële stukken alleen eiser als verkoper aangemerkt. Volgens het college is het recht van eiser op bijstand daarom niet vast te stellen. Naar het oordeel van de rechtbank wordt aan het vaststellen van het aandeel en dus het vermogen van eiser echter pas toegekomen als het recht op bijstand is vast te stellen. De onduidelijkheid over de waarde van het perceel en het aandeel van eiser daarin kan daarom naar het oordeel van de rechtbank niet gebruikt worden als reden waarom het recht op bijstand niet is vast te stellen.
Voor zover het college eiser verwijt dat niet alle stukken van de Ziraat Bank waren overgelegd, heeft het college ter zitting erkend dat uit de door eiser op 9 november 2023 overgelegde stukken blijkt dat de bankrekening bij de Ziraat Bank is beëindigd
(‘closing a current account (with zero balance)’). Het enige wat dan nog zou ontbreken, is de openingsovereenkomst van de Ziraat Bank, waarvan eiser heeft verklaard dat hij daar (redelijkerwijs) niet over kan beschikken. Voor de rechtbank is onduidelijk gebleven in hoeverre de openingsovereenkomst relevant is voor het vaststellen van het recht, omdat de bankafschriften en een bericht van de beëindiging van de bankrekening wél beschikbaar zijn. Het college heeft dit ook niet toegelicht. Het ontbreken van de openingsovereenkomst kan dus evenmin tot gevolg hebben dat het recht op bijstand niet vast te stellen is.
7.1
Het college heeft eiser ook tegengeworpen dat niet duidelijk is hoe eiser in zijn levensonderhoud heeft voorzien. Eiser verklaarde daartoe dat hij leefde van het geld dat hij ontving van zijn zoon, de verkoop van het perceel en zijn toeslagen. Ook zou hij beschikking hebben over de bankrekening van zijn zoon. Eiser heeft in beroep (nogmaals) de gelegenheid gekregen om nadere stukken te overleggen. In dit kader heeft eiser de bankafschriften van zijn zoon overgelegd. Het college heeft hierover vragen gesteld, die eiser vervolgens beantwoord heeft.
7.2
Uit de bankafschriften blijken verschillende overschrijvingen van zoon naar eiser. Echter, ook andersom wordt er door eiser regelmatig een bedrag overgemaakt naar zoon. Eisers toelichting bij de bankafschriften roept ook vragen op. Zo verklaart hij dat er geen bijschrijvingen voor hem zijn ontvangen op rekening van zijn zoon, terwijl hij later weer verklaart dat bepaalde stortingen/bijschrijvingen zien op leningen aan hemzelf. Deze leningen worden op de rekening van zijn zoon gestort, maar kunnen vervolgens niet één op één worden teruggevonden in overschrijvingen naar eisers rekening. Het is daarmee onduidelijk hoe en of deze leningen bij eiser terecht zijn gekomen. Ook heeft eiser geen verklaringen of overeenkomsten omtrent deze leningen overgelegd. Op de vraag van het college naar de afkomst van de constante stortingen, verklaart eiser vervolgens over het doel van de storting (een bijdrage in zijn huur), maar geeft daarbij onvoldoende duidelijkheid over de herkomst van de storting. Bovendien is de verklaring van eiser dat zijn zoon hem helpt met de huur, niet passend bij het patroon van de bedragen die zijn zoon aan hem overmaakt. Waar de huur maandelijks een vast bedrag is, zijn de overschrijvingen dat niet. Ook heeft eiser niet uitgelegd op welke wijze de leningen en stortingen, met een gemiddeld bedrag van ruim € 550,-, door eiser aan levensonderhoud zijn besteed en hoe deze leningen en stortingen zich verhouden tot de totale kosten van zijn levensonderhoud en zijn overige inkomsten van eiser (uit de verkoop van het perceel en de toeslagen).
7.3
Concluderend stelt de rechtbank vast dat de overgelegde nadere stukken eerder vragen oproepen dan dat het antwoorden geeft. Daarbij is van belang dat de bewijslast op eiser rust. Het is aan hem om uit te leggen waarom het recht op bijstand toch is vast te stellen. Daarin is eiser niet geslaagd. De combinatie van de afschrijvingen over en weer, de verklaring van eiser en de gestelde leningen maken dat het college terecht tegenwerpt dat eisers financiële situatie in de te beoordelen periode onvoldoende duidelijk is. Het college hoefde dat niet verder te onderbouwen dan zij al heeft gedaan door te wijzen op de bankafschriften en de verklaringen. De vragen en omissies die deze stukken oproepen, volgen genoegzaam uit deze stukken, zoals in overweging 7.2. al uiteen is gezet. Hierdoor is niet (voldoende) duidelijk geworden hoe eiser in zijn levensonderhoud voorzag en of hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde. Het recht op bijstand van eiser was daarom niet vast te stellen. Het college heeft de aanvraag om bijstand derhalve terecht afgewezen. Er is voor de rechtbank onder deze omstandigheden geen aanleiding om het college om een nadere toelichting te vragen op haar standpunt.
7.4
Omdat het recht op bijstand niet is vast te stellen, wordt niet toegekomen aan de vaststelling van het vermogen eiser. Dit betekent dat de waarde van het perceel en het vermogen van eiser niet meer relevant is. Daarom is niet van belang dat het college hierover niet meer met eiser heeft overlegd, zoals op de zitting was afgesproken.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van Alphen, rechter, in aanwezigheid van J. Boer-IJzelenberg, griffier, op 29 augustus 2025 en openbaar gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 14 mei 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:934.