ECLI:NL:RBZWB:2025:5899

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 augustus 2025
Publicatiedatum
2 september 2025
Zaaknummer
437574 / JE RK 25-1266
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van de Merbel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot ondertoezichtstelling van minderjarigen in complexe echtscheidingssituatie met zorgen over intieme terreur

In deze zaak heeft de kinderrechter op 11 augustus 2025 uitspraak gedaan in een verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming tot ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De Raad heeft zorgen geuit over de opvoedingssituatie van de kinderen, waarbij beide ouders verschillende stellingen innemen over hun thuissituatie. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er onvoldoende zicht is op de opvoedingssituatie en dat er mogelijk sprake is van intieme terreur of complexe echtscheidingsproblematiek. De kinderrechter heeft de noodzaak van een ondertoezichtstelling onderbouwd, omdat de ouders niet in staat zijn gebleken om de ontwikkelingsbedreiging van de kinderen zelfstandig weg te nemen. De kinderrechter heeft de Raad aangespoord om de MASIC (Mediator's Assessment of Safety Issues and Concerns) af te nemen om meer duidelijkheid te krijgen over de situatie. De kinderrechter heeft uiteindelijk besloten om de kinderen onder toezicht te stellen van de Stichting Jeugdbescherming West Zeeland voor de duur van een jaar, met de beslissing uitvoerbaar bij voorraad. De kinderrechter heeft benadrukt dat de betrokkenheid van de GI noodzakelijk is om de veiligheid van de kinderen te waarborgen en om heldere omgangsafspraken te maken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/437574 / JE RK 25-1266
Datum uitspraak: 11 augustus 2025
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
regio Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad,
over
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedag 1] 2009 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedag 2] 2012 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. A.V. Mostert te Rotterdam.
De kinderrechter merkt als informant aan:
de gecertificeerde instelling
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND, hierna te noemen: de GI,
gevestigd te Middelburg.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen van 9 juli 2025, ontvangen op 9 juli 2025;
- een tweetal berichten van de Raad met bijlagen van 17 juli 2025, ontvangen op 17 juli 2025;
- een bericht van de Raad met bijlage van 22 juli 2025, ontvangen op 22 juli 2025.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 11 augustus 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder;
  • de vader met zijn advocaat;
- een vertegenwoordiger van de Raad;
- een vertegenwoordigster van de GI.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar hun mening gevraagd. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij de moeder.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
[minderjarige 1] vertelt tijdens het gesprek met de kinderrechter dat het goed gaat met haar. Ze vindt het aan de ene kant goed als er een ondertoezichtstelling komt, aangezien de jeugdbeschermer meer zicht kan krijgen op hoe het echt zit. De vader vertelt immers steeds een ander verhaal over wat er gebeurd is dan de moeder en [minderjarige 1] . [minderjarige 1] vindt een ondertoezichtstelling aan de andere kant niet nodig, omdat alles goed gaat bij de moeder thuis. Verder vertelt [minderjarige 1] dat ze al een langere tijd geen contact meer heeft met de vader. Ze voelt zich veel beter sinds ze niet meer naar de vader gaat en haar lichamelijke klachten zijn verdwenen. Ze wil ook geen contact meer met hem. [minderjarige 1] is bang dat ze van de jeugdbeschermer weer contact met de vader moet hebben en dat ze weer naar de vader “geduwd wordt”, ondanks dat zij meermaals aan diverse instanties heeft verteld wat de vader heeft gedaan. Het contact tussen [minderjarige 1] en de vader is, doordat de vader zijn emoties slecht onder controle heeft en erg boos kan worden, een aantal keer geëscaleerd. Zo heeft de vader een asbak naar [minderjarige 1] gegooid. [minderjarige 1] vertelt ook dat ze zich zorgen maakt om [minderjarige 2] als hij bij de vader is, aangezien ze er nu niet meer bij is om voor hem te zorgen en de vader daartoe niet in staat is. [minderjarige 1] licht tot slot toe dat het voor iedereen helpend zou zijn als de vader rustiger wordt en, desnoods met hulpverlening, beter leert omgaan met zijn emoties.
4.2.
[minderjarige 2] vertelt tijdens het gesprek met de kinderrechter dat het goed gaat met hem. Hij geeft zijn leven een 8,5. [minderjarige 2] heeft zin in zijn nieuwe school en heeft al een vriend gemaakt. Vroeger kreeg hij de ruzies tussen de ouders mee, maar dat is nu niet meer het geval. Dit vindt hij heel fijn. Daarnaast vertelt [minderjarige 2] dat hij een weekend per twee weken naar de vader gaat. Hij zou graag langer bij de vader willen zijn, maar de moeder vindt dat te onrustig. Het liefst zou [minderjarige 2] de ene week bij de moeder willen zijn en de andere week bij de vader. Ook geeft [minderjarige 2] aan dat hij het belangrijk vindt om een fijn contact met allebei de ouders te hebben. Hij wil zijn vader én zijn moeder niet kwetsen en wil niet dat ze boos op hem zijn.
4.3.
De Raad handhaaft het verzoek. De Raad maakt zich zorgen over de spanningen en onrust die de kinderen ervaren rondom de scheiding van de ouders. Zij zijn getuige geweest van ruzies, staan tussen de ouders in en zijn in een positie komen te verkeren waarin zij een rol zijn gaan spelen in deze strijd. De langdurige onrust heeft chronische stress en overmatige bezorgdheid bij de kinderen veroorzaakt. De Raad maakt zich er zorgen over dat [minderjarige 2] zich in allerlei bochten moet wringen om beide ouders tevreden te stellen en wrijving tussen zijn ouders te voorkomen. De Raad is ook bezorgd dat [minderjarige 1] geen contact wil met de vader. Zij heeft geweld vanuit de vader naar de moeder gezien, heeft boosheid vanuit de vader naar haar gekend en heeft e-mails uit naam van vader moeten opstellen aan de moeder. De Raad concludeert dat de voorafgaand aan het onderzoek beschreven signalen, te weten ruzies, geweld, angst, controle en beheersing, mogelijk te herleiden zijn naar intieme terreur van de vader naar de moeder, maar ook te herleiden zouden kunnen zijn vanuit complexe echtscheidingsproblematiek (of een combinatie van beide). Hier is in het onderzoek onvoldoende zicht op gekomen. In het onderzoek zijn de signalen van intieme terreur weliswaar concreter geworden vanuit het GIA, maar het blijft voor de Raad onvoldoende duidelijk of sprake is van intieme terreur. Het GIA heeft geen contact gehad met de vader en de MASIC is niet afgenomen, noch door het GIA, noch door de Raad. Op vraag van de kinderrechter laat de Raad weten dat de MASIC niet is ingezet tijdens het onderzoek van de Raad, omdat de kennis van de MASIC van de uitvoerende collega’s niet meer up-to-date is. De Raad adviseert daarom om de MASIC binnen de ondertoezichtstelling te laten afnemen door een daartoe bevoegde hulpverlener. Ook geeft de Raad op navraag aan dat het standpunt van het GIA dat de vader een persoonlijkheidsonderzoek nodig heeft en dat er sprake is van intieme terreur, vergaand is, nu het GIA geen gesprek heeft gevoerd met de vader. Pas als er meer signalen uit de MASIC komen dat er daadwerkelijk sprake is van intieme terreur in plaats van complexe echtscheidingsproblematiek, kan een persoonlijkheidsonderzoek bij de vader worden overwogen. Voor beide hiervoor genoemde scenario’s (complexe scheidingsproblematiek, dan wel een situatie van intieme terreur) is echter een ondertoezichtstelling noodzakelijk. De Raad licht verder toe dat ook in beide situaties het advies is om parallel solo ouderschap in te zetten, zodat de ouders niet meer met elkaar hoeven te communiceren om afspraken te maken over de kinderen. De ouders hebben een andere beleving bij wat er is gebeurd en de kinderen zitten ertussen. Het is wenselijk en noodzakelijk dat een onafhankelijke derde wordt betrokken en de nodige beslissingen neemt, zodat de ontwikkelingsbedreigingen kunnen worden weggenomen.
4.4.
De moeder verklaart tijdens de mondelinge behandeling dat zij en de kinderen hebben geleden onder de scheiding en onder het gedrag van de vader en daar nog steeds ernstig onder lijden. De moeder voelt zich erg onveilig, omdat ze nooit zeker weet waartoe de vader in staat is. De vader intimideert en bedreigt de moeder en de moeder voelt veel angst voor hem. Het door de moeder ondergane geweld gaat nu verder via de kinderen; de vader zet de kinderen in om controle en dwang uit te oefenen op de moeder. De moeder en de kinderen willen graag verder met hun leven. De moeder geeft aan dat verschillende instanties ten onrechte spreken over een complexe echtscheiding van de ouders. Zij vindt dit schrijnend, omdat er geen sprake is van een complexe scheiding, maar van een patroon van macht en controle door de vader dat nooit zal stoppen. [minderjarige 1] heeft meermaals aangegeven bij deze instanties wat de vader heeft gedaan, maar deze instanties blijven aangeven dat de ouders met elkaar moeten praten en samenwerken. De ouders hebben mediation geprobeerd, maar dit is niet gelukt. De moeder wil geen co-ouderschap met de vader, omdat hij niet voor de kinderen kan zorgen. Ze staat wel open voor contact tussen de vader en de kinderen, mits dit veilig is. De vader kan ineens heel boos worden, hetgeen maakt dat [minderjarige 2] zich niet vrij voelt om aan te geven wat zijn eigen wensen en gevoelens zijn. [minderjarige 1] moest bij de vader thuis voor [minderjarige 2] zorgen. De vader gebruikt de kinderen om het contact met de moeder te herstellen. Het GIA-team helpt de moeder om haar sterker te maken. De moeder zou een ondertoezichtstelling fijn vinden als dit zorgt voor rust voor haar en de kinderen. De betrokkenheid van hulpverlening is ook beter voor [minderjarige 2] .
4.5.
Door en namens de vader wordt ter gelegenheid van de mondelinge behandeling verklaard dat de vader zich kan vinden in het verzoek, ondanks dat hij van mening is dat het rapport van de Raad op diverse punten niet kloppend is. Het GIA-team heeft veel vergaande aannames gedaan over waar de vader zich schuldig aan zou maken, terwijl het GIA team alleen met de moeder en niet met de vader heeft gesproken. De vader distantieert zich van deze aannames. De vader heeft een fijn contact met [minderjarige 2] en hij zou graag meer contact met hem willen. [minderjarige 2] wil dit zelf ook, omdat hij niet wil kiezen tussen zijn ouders. Verder geeft de advocaat aan dat de vader [minderjarige 1] enorm mist. Hij heeft geprobeerd het contact te herstellen, maar de moeder werkt niet mee. De vader hoopt dat de ondertoezichtstelling zich voornamelijk richt op een contactherstel met [minderjarige 1] en op een verbetering van de communicatie tussen de vader en de moeder. De ouders moeten hier samen aan werken, zonder de kinderen erbij te betrekken. De vader heeft tot slot geen bezwaar tegen het doen van onderzoeken, mits deze onderzoeken bij beide ouders plaatsvinden.
4.6.
De GI licht toe dat zij bereid is om de ondertoezichtstelling uit te voeren. Er is echter wel sprake van een wachtlijst. De GI zal alvast contact opnemen met de ouders voor een eerste kennismaking. De GI verklaart daarnaast dat zij de MASIC met prioriteit zal oppakken, maar de GI is daarbij wel afhankelijk van de uitvoerende instanties.

5.De beoordeling

Wettelijk kader
5.1.
De kinderrechter kan op grond van artikel 1:255 eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) een minderjarige onder toezicht stellen van een GI, wanneer die minderjarig zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Daarnaast moet:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van deze bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouder(s) die het gezag uitoefenen, niet of onvoldoende worden geaccepteerd door hen worden geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd zijn dat de ouder(s) die het gezag uitoefenen de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige in staat zijn te dragen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbare termijn.
Inhoudelijke beoordeling
5.2.
De kinderrechter is op grond van de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling van oordeel dat aan de wettelijke voorwaarden voor een ondertoezichtstelling kan worden voldaan. Dit licht de kinderrechter als volgt toe.
5.3.
De kinderrechter is van oordeel dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] lijden onder de voortdurende spanningen en onrust van en tussen de ouders. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn getuige geweest van ernstige en langdurige conflicten tussen de ouders. Daarnaast is het gebleken dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet de emotionele toestemming voelen om met beide ouders onbelast contact te hebben. De minderjarigen zijn belast met volwassenzaken en zitten klem tussen de ouders. Zo is [minderjarige 2] meermaals ingezet in de communicatie tussen de ouders en wil hij het graag goed doen voor beide ouders. Hij is voortdurend bezig met wat hij wel of niet tegen de andere ouder kan en zal zeggen, hetgeen maakt dat hij zich continu aanpast. [minderjarige 1] heeft namens de vader e-mails gestuurd aan de moeder en is enorm bezorgd om [minderjarige 2] in de thuissituatie bij de vader. [minderjarige 1] heeft al een langere tijd geen contact meer met de vader. Het wegvallen van een vaderfiguur heeft impact op haar identiteitsontwikkeling. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben beiden een rol aangenomen die niet past bij het kind-zijn en waardoor zij niet voldoende kunnen toekomen aan hun eigen ontwikkelingstaken. Voorts is het gebleken dat de ouders niet in staat zijn (of mogelijk niet in staat kunnen worden geacht) om in het belang van de minderjarigen met elkaar te communiceren en afspraken te maken. Er is onvoldoende zicht op de opvoedingssituatie van de kinderen. Beide ouders nemen verschillende stellingen in over, en hebben een compleet andere beleving van, wat zich in het verleden in de thuissituatie heeft afgespeeld en over wat er zich nu nog steeds afspeelt. De moeder stelt dat de relatie tussen de ouders zich kenmerkte door psychisch, lichamelijk en seksueel geweld en vernedering van haar door de vader. Zij is om die reden na het beëindigen van de samenwoning met de kinderen naar een veilige opvang gegaan. Het GIA-team, welke betrokken was bij de moeder van 2019 tot december 2020 en sinds 2025 opnieuw betrokken is bij de moeder, benoemt als grootste zorg dat de kinderen zichzelf niet kunnen beschermen tegen de vader en ziet signalen van intieme terreur door de vader. Het GIA ziet ook dat de vader nog steeds de controle wil blijven behouden. De moeder ervaart dat de vader de kinderen gebruikt om bij de moeder in de buurt te komen. De kinderrechter constateert dat de moeder het tijdens de mondelinge behandeling zichtbaar moeilijk vond om met de vader geconfronteerd te worden en om haar standpunt in zijn aanwezigheid naar voren te brengen. De vader stelt dat er veel spanningen en ruzies in de thuissituatie plaatsvonden, maar herkent de beschuldigingen zoals door de moeder geuit niet. Tijdens de mondelinge behandeling werd hij merkbaar geraakt door de aantijgingen. Hij vindt het onbegrijpelijk dat door het GIA wordt gesproken over angst voor moord op de moeder en de kinderen, terwijl het GIA nooit met hem heeft gesproken. Uit het onderzoek van de Raad blijkt dat de bij de kinderen betrokken hulpverleningsinstantie, te weten [hulpverlening] , over de situatie geen uitspraken doet en dat [jeugdhulp] , betrokken geraakt naar aanleiding van de zorgen van [hulpverlening] over de spanningen tussen de ouders en de invloed daarvan op de behandeling van [hulpverlening] aan de kinderen, geen uitspraak doet over het al dan niet plaatshebben van intieme terreur. Het is ook na het onderzoek door de Raad onduidelijk gebleven of er daadwerkelijk sprake is van intieme terreur. De kinderrechter maakt zich hier wel ernstige zorgen over, gelet op de eerdere en huidige betrokkenheid van het GIA en de informatie van het GIA. De kinderrechter stelt vast dat het GIA zich echter enkel baseert op informatie van de moeder, dat het GIA niet met de vader heeft gesproken, dat het GIA de MASIC (Mediator's Assessment of Safety Issues and Concerns) niet heeft afgenomen en dat ook de Raad, mede om deze reden, na onderzoek zich niet heeft uitgesproken over het al dan niet plaatshebben van intieme terreur. De kinderrechter vindt de door de Raad hiervoor gegeven reden ongerechtvaardigd. Het had naar het oordeel van de kinderrechter op de weg van de Raad gelegen om in deze situatie, indien de nodige expertise voor het afnemen van de MASIC momenteel ontbreekt, de expertise van een gedragsdeskundige van een andere raadslocatie dan wel van een externe partij in te zetten. Voor het bepalen van de precieze redenen van de ontwikkelingsbedreiging is immers van belang of sprake is geweest van onrust in de thuissituatie en spanningen over en weer in een min of meer gelijkwaardige relatie van de ouders, of dat sprake is geweest van ongelijkwaardigheid en eenzijdig geweld. Beide situaties vragen namelijk een andere aanpak en de duiding is van belang voor de inschatting van de (on)mogelijkheden van contact tussen de ouders. Dit erkent de Raad ook door in de rapportage een “tweesporen advies” te formuleren, voor de situatie waarin blijkt van signalen van intieme terreur én voor de situatie waarin die signalen niet of onvoldoende blijken. Ingeval de Raad de MASIC wel bij beide ouders had afgenomen, was hierover wel de nodige duidelijkheid ontstaan. Door het afnemen van de MASIC bij de GI neer te leggen in het kader van een ondertoezichtstelling gaat veel tijd verloren en dat is in strijd met de belangen van de kinderen.
5.4.
Gelet op het voorgaande kan ook de kinderrechter niet beoordelen of er sprake is van een situatie van intieme terreur, waarbij de kinderrechter er waarde aan hecht om nogmaals, net als tijdens de mondelinge behandeling meermaals is gedaan, te benoemen dat zij de zorgen die door beide ouders zijn geuit en de daarbij door de ouders getoonde emoties, niet “onder het tafelkleed wil vegen”. Hoewel de reden van de ontwikkelingsbedreiging van de kinderen dus niet duidelijk is geworden, is evident dat zij ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Nu de ouders onvoldoende in staat zijn gebleken om deze ontwikkelingsbedreiging zelfstandig weg te nemen, vindt de kinderrechter een ondertoezichtstelling noodzakelijk. Er is weliswaar hulpverlening voor de kinderen op vrijwillige basis ingezet, maar deze heeft de zorgen niet kunnen wegnemen. Er moet allereerst op zo kort mogelijk termijn uitsluitsel komen of er al dan niet sprake is van intieme terreur. Mocht dit het geval zijn, dan betekent dat immers een hoog veiligheidsrisico voor de moeder en de minderjarigen.
5.5.
De betrokkenheid van de GI is noodzakelijk, zodat de GI als onafhankelijke derde beslissingen kan nemen in het belang van de minderjarigen. De kinderrechter is van oordeel dat de GI met prioriteit, middels de inzet van de MASIC, zicht dient te verkrijgen op de veiligheid van de minderjarigen in beide opvoedsituaties. De MASIC bestaat uit een gestructureerd interview dat bij elke ouder apart wordt afgenomen. Met de MASIC worden gedetailleerde vragen gesteld over verschillende vormen van partnergeweld, zoals emotionele mishandeling, dwingende controle, lichamelijk geweld, seksueel geweld en stalking. Vervolgens wordt op basis van de informatie uit de twee interviews, eventueel aangevuld met informatie uit andere bronnen (bijvoorbeeld politiegegevens en medische gegevens) een beoordeling gemaakt of er (ex-)partnergeweld aanwezig is (geweest). Op basis van de resultaten kan de GI bezien wat er verder voor de ouders en de minderjarigen nodig is en, indien hulpverlening noodzakelijk blijkt, kan de GI dit inzetten en monitoren. Tot slot kan de GI middels regievoering zorg dragen voor heldere omgangsafspraken, zodat [minderjarige 2] voorspelbaarheid en zekerheid kan ervaren in zijn contacten met beide ouders.
5.6.
De kinderrechter stelt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] daarom onder toezicht van de GI voor de verzochte duur van een jaar. De termijn van een jaar is passend, aangezien het een complexe situatie betreft. Er moeten veel stappen worden gezet.
5.7.
Geconfronteerd met het gegeven dat de MASIC nog niet is afgenomen en aldus geen zicht is gekomen op de signalen van intieme terreur, neemt de kinderrechter de doelen zoals vermeld in het raadsrapport over. Hierdoor zijn de doelen:
Indien uit de MASIC dusdanige signalen van onveiligheid naar voren komen:
  • [minderjarige 2] heeft een veilig en prettig contact met de vader;
  • Er zijn duidelijke veiligheidsafspraken rondom de communicatie en de overige contacten tussen de ouders;
Indien uit de MASIC blijkt dat er geringe en/of geen signalen zijn van intieme terreur:
- De ouders belasten [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet met volwassenproblematiek;
In beide scenario’s:
  • [minderjarige 2] voelt de vrijheid en toestemming om van zijn ouders te houden en om zichzelf te mogen zijn bij de vader en de moeder;
  • [minderjarige 1] wordt gezien en gehoord door de vader, de moeder en de hulpverlening en voelt erkenning en steun in haar eigen proces en zoektocht naar het vormen van een eigen vaderbeeld en eventuele omgang met de vader;
  • De moeder kan op een passende wijze aansluiten bij de beleefwereld van de kinderen en weet deze te scheiden van haar eigen belevingen en emoties;
  • De vader kan op een passende wijze aansluiten bij de beleefwereld van de kinderen en weet deze te scheiden van zijn eigen belevingen en emoties.
5.8.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.
5.9.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Zeeland met ingang van 11 augustus 2025 en tot 11 augustus 2026;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 11 augustus 2025 door mr. Van de Merbel, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Boomaars, griffier, en op schrift gesteld op 27 augustus 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.