ECLI:NL:RBZWB:2025:5900

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 september 2025
Publicatiedatum
3 september 2025
Zaaknummer
02-226487-24 en 02-181568-24 (ttz. gev.)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor meerdere brandstichtingen met gevangenisstraf en tbs

Op 3 september 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die meerdere brandstichtingen heeft gepleegd. De verdachte, geboren in 1997 en gedetineerd in de penitentiaire inrichting Alphen aan den Rijn, werd beschuldigd van brandstichting met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op 20 augustus 2025, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De tenlastelegging is gewijzigd en de rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de brandstichtingen, waarbij hij opzettelijk brand heeft gesticht in een bedrijfsbus en in een schuur, met levensgevaar voor bewoners en medewerkers van een zorginstelling. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft daarnaast tbs met dwangverpleging opgelegd. De rechtbank heeft ook een maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking opgelegd, gezien het hoge recidiverisico en de complexe problematiek van de verdachte. De benadeelde partijen hebben schadevergoeding gevorderd, waarvan een deel is toegewezen. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen en het overige deel niet-ontvankelijk verklaard.

De rechtbank heeft in haar oordeel rekening gehouden met het strafblad van de verdachte, de rapportages van deskundigen en de ernst van de feiten. De rechtbank concludeerde dat de verdachte een gevaar voor anderen vormt en dat langdurig toezicht noodzakelijk is. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-226487-24 en 02-181568-24 (ttz. gev.)
vonnis van de meervoudige kamer van 3 september 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1997 te [geboorteplaats]
gedetineerd in de penitentiaire inrichting Alphen aan den Rijn, locatie Eikenlaan
raadsman mr. B.P.J.H. van de Luijtgaarden, advocaat te Roosendaal

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 20 augustus 2025, waarbij de officier van justitie, mr. P.W.P. Emmen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging met parketnummer 02-181568-24 is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging van beide parketnummers is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte meerdere keren brand heeft gesticht.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht beide feiten wettig en overtuigend bewezen. Naar de mening van de officier van justitie was bij alle feiten sprake van gemeen gevaar voor goederen. Ten aanzien van de brandstichting bij [adres] was er, gelet op de bevindingen van de brandweer, ook sprake van gevaar voor personen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman refereert zich ten aanzien van de bewezenverklaring aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Aangezien verdachte ten aanzien van beide feiten een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank beide feiten wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
parketnummer 02-181568-24
  • de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter zitting van 3 september 2025;
  • de aangifte namens [zorginstelling] te [plaats] op 1 juni 2024, pagina 6 tot en met 8 van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2024137534 van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant;
parketnummer 02-226487-24
  • de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter zitting van 3 september 2025;
  • de aangifte namens [zorginstelling] te [plaats] op 13 juli 2024, pagina 7 tot en met 11 van het eindproces-verbaal dossiernummer PL2000-2024176111 van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant;
  • het proces-verbaal van bevindingen, pagina 14 tot en met 16 van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2024176111 van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant;
  • de aangifte door [benadeelde 1] op 15 juli 2024 op pagina 10 tot en met 13 van het aanvullend proces-verbaal met dossiernummer PL2000-2024175952 van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant.
Evenals de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat er bij alle feiten sprake was van gemeen gevaar voor goederen. Daarnaast was er bij de brandstichting bij [adres] ook sprake van levensgevaar voor de bewoners en de medewerkers van [zorginstelling] .
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
parketnummer 02-181568-24op 1 juni 2024 te [plaats] ,
opzettelijk brand heeft gesticht door
- de tankdop van een bedrijfsbus van [zorginstelling] te openen,
- zijn, verdachtes, t-shirt (deels) in de tankdop te steken en
- open vuur in aanraking te brengen met voornoemd t-shirt in de tankdop (dat t-shirt aan te steken met behulp van een aansteker),
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor de voornoemde bedrijfsbus en de daarin aanwezige goederen van [zorginstelling] , te duchten was;
parketnummer 02-226487-24op 13 juli 2024 te [plaats]
opzettelijk drie keer brand gesticht heeft door
- in een schuur (op de [afdeling] ) open vuur in aanraking te brengen met piepschuim en karton en
- in een schuur bij een woongebouw (genaamd [adres] ) open vuur in aanraking te brengen met een (plastic) schort en een stuk karton en
- in de (zeer dichte) nabijheid van een auto (Volkswagen Polo met [kenteken] ) open vuur in aanraking te brengen met een sjaal en een vest
terwijl daarvan telkens levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten bewoners en/of medewerkers van [zorginstelling] en/of gemeen gevaar voor goederen, te weten een of meerdere gebouwen en/of zich daarin bevindende goederen en/of een voertuig (Volkswagen Polo met [kenteken] )
te duchten was.
Gelet op het bewezenverklaarde heeft de rechtbank onder parketnummer 02-226487-24 in de derde regel de woorden ‘op de’ en in de vijfde regel het woord ‘bij’ toegevoegd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 15 maanden met aftrek van voorarrest en de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna tbs) met verpleging van overheidswege. De officier van justitie heeft daarbij opgemerkt dat het een ongemaximeerde tbs betreft.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd om aan verdachte een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (hierna GVM) op te leggen.
Het opleggen van een locatieverbod en een contactverbod als 38v-maatregel acht de officier van justitie niet noodzakelijk.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om aan verdachte de maatregel tbs met voorwaarden op te leggen. Verdachte is nog jong en wil meedoen in de maatschappij. Indien blijkt dat een tbs met voorwaarden niet lukt, kan deze alsnog worden omgezet naar een tbs met verpleging.
Als de rechtbank van oordeel is dat een tbs-maatregel met verpleging noodzakelijk is, heeft de raadsman verzocht om daarnaast een gevangenisstraf op te leggen die niet langer duurt dan de reeds ondergane detentie.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich in een zeer korte periode schuldig gemaakt aan vier brandstichtingen, waarvan drie in dezelfde nacht. Hij heeft daarbij steeds gehandeld vanuit boosheid en frustratie. Drie van de branden, te weten een op 1 juni 2024 en twee op 13 juli 2024, vonden plaats op het terrein van de [zorginstelling] , waar verdachte verbleef. Een van die branden betrof een brand in een schuur bij het woongebouw genaamd [adres] . Dit is een woongebouw waar hulpbehoevende cliënten verblijven die zichzelf niet in veiligheid kunnen brengen mocht dit nodig zijn. Verdachte heeft daarmee een zeer gevaarlijke situatie laten ontstaan. Dat de gevolgen hiervan beperkt zijn gebleven is niet te danken aan het handelen van verdachte, maar aan de oplettende en alerte handelwijze van de medewerkers van [zorginstelling] . Met zijn handelen heeft verdachte een risico op de dood of zwaar lichamelijk letsel bij de bewoners en de medewerkers van [zorginstelling] veroorzaakt. Door snel en alert optreden van de brandweer en de medewerkers van [zorginstelling] is verdere schade of menselijk leed voorkomen.
De bewoners van [adres] zijn geëvacueerd naar de [afdeling] , op welke afdeling verdachte vervolgens brand heeft gesticht in een schuur. Dat de bewoners en de medewerkers van [zorginstelling] door deze twee opeenvolgende branden erg zijn geschrokken, spreekt voor zich.
Ook is verdachte in de nacht van 13 juli 2024 doelgericht naar het huis van twee medewerkers van [zorginstelling] , die betrokken zijn (geweest) bij de begeleiding van verdachte, gegaan en heeft hij de auto van een van hen, welke voor hun woning stond geparkeerd, in brand gestoken. Blijkens de schriftelijke slachtofferverklaring zijn zij hier, begrijpelijk, erg van geschrokken en heeft dit feit zowel fysiek als mentaal veel impact op hen gehad.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft bij haar oordeel het strafblad van verdachte betrokken. Daaruit volgt dat verdachte eerder met politie en justitie in aanraking is geweest, maar niet voor brandstichting. Wel is verdachte eerder veroordeeld voor geweldsdelicten.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het Pro Justitia rapport, bestaande uit het rapport van [de psychiater] en het rapport van [de psycholoog] .
Uit het psychiatrisch onderzoek volgt dat bij verdachte sprake is van een licht verstandelijke beperking met een lage emotionele ontwikkeling, een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met antisociale en borderline trekken, een psychotische stoornis door een middel (cannabis) en een stoornis in cannabisgebruik.
De psychiater overweegt dat ten tijde van de feiten de drempel naar gewelddadig gedrag, inclusief brandstichting, werd verlaagd door de licht verstandelijke beperking en persoonlijkheidsstoornis. Tevens beperkten deze stoornissen het vermogen van verdachte om de gevolgen van zijn handelen volledig te overzien. Het gebruik van cannabis en de aanwezigheid van een psychose hebben de drempel naar delictgedrag nog verder verlaagd en hebben het vermogen van verdachte om weloverwogen keuzes te maken nog verder ingeperkt. De psychiater en de psycholoog adviseren om de feiten in een verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
Daarnaast adviseren beide deskundigen een langdurige klinische opname op een afdeling voor patiënten met een verstandelijke beperking. De behandeling zal moeten plaatsvinden in een hoog beveiligde kliniek en begeleid verlof kan pas plaatsvinden als het risico op onttrekking voldoende is afgenomen. Er zal hoogstwaarschijnlijk levenslang begeleiding en toezicht noodzakelijk zijn. Geadviseerd wordt om aan verdachte de maatregel tbs met dwangverpleging op te leggen, gezien het hoge recidiverisico, de complexe problematiek die een langdurige behandeling noodzakelijk maakt, de noodzaak voor een hoog beveiligingsniveau om uitbraak te voorkomen en het feit dat verdachte zich niet aan voorwaarden conformeert. Beide deskundigen adviseren, aansluitend op de tbs met dwangverpleging, een GVM op te leggen zodat het gedrag van verdachte ook dan nog langdurig gemonitord kan worden ter bescherming van de maatschappij.
Ter zitting hebben beide deskundigen dit advies bevestigd. Een tbs met voorwaarden achten zij qua beveiligingsniveau onvoldoende, nu verdachte geregeld heeft laten zien zich te onttrekken aan toezicht en uit te breken uit instellingen of woonvormen waar hij verbleef. Ook is verdachte, ondanks goede bedoelingen daartoe, gezien zijn problematiek niet in staat om zich op lange termijn aan de aan hem opgelegde voorwaarden te houden. Daarnaast hebben de deskundigen erop gewezen dat de bewezenverklaarde gedragingen van verdachte duiden op een escalatie in zijn gedrag in een korte tijd.
De reclassering is verzocht om een maatregelenrapport op te stellen. In haar advies van 6 augustus 2025 adviseert de reclassering negatief over tbs met voorwaarden. Zij zien geen mogelijkheden om met voorwaarden de risico’s te beperken of het gedrag van verdachte te veranderen. De reclassering adviseert om in geval van een veroordeling bij de oplegging van tbs of een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf tevens een GVM op te leggen. De gestelde diagnostische stoornissen brengen risico's met zich mee die naar verwachting nog steeds aanwezig zullen zijn na de tbs of gevangenisstraf. Een GVM zou dan alsnog langdurig toezicht mogelijk kunnen maken.
Straf en maatregel
De rechtbank volgt de conclusies van de psychiater en de psycholoog en neemt deze over. De rechtbank zal de ten laste gelegde feiten in verminderde mate aan verdachte toerekenen.
Gelet op de inhoud van de rapporten, de ernst van de feiten en het strafblad van verdachte is de rechtbank van oordeel dat een maatregel van tbs noodzakelijk is.
Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat voldaan wordt aan de eisen die de wet daaraan stelt, te weten:
- bij verdachte bestond ten tijde van het plegen van het feit een gebrekkige ontwikkeling en een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens;
- op het gepleegde misdrijf is een gevangenisstraf van vier jaren of meer gesteld;
- de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist die maatregel.
De rechtbank acht, gelet op de ernst van de problematiek en het gevaar dat verdachte voor anderen oplevert, dwangverpleging noodzakelijk.
De rechtbank overweegt dat de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd voor een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De maatregel kan daarom langer duren dan vier jaren.
Voor een tbs met voorwaarden ziet de rechtbank geen ruimte, omdat:
- eerdere behandelingen verdachte er niet van hebben kunnen weerhouden opnieuw in de fout te gaan en
- blijkens het rapport van psychiater en de psycholoog en het rapport van de reclassering daarmee onvoldoende de veiligheid van de maatschappij kan worden gegarandeerd.
Naast de tbs acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden. Bij de bepaling van de duur van die straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de mate waarin de feiten aan verdachte kunnen worden toegerekend enerzijds en de impact die het feit op de samenleving heeft gehad anderzijds.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Maatregel 38z Sr
Naar het oordeel van de rechtbank is ook een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z, eerste lid, Sr (hierna: maatregel langdurig toezicht) noodzakelijk. Uit de rapportages blijkt dat sprake is van een groot gevaar voor herhaling. Om de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen te beschermen, dient verdachte langdurig onder toezicht te staan.
Ook aan de overige wettelijke vereisten voor de oplegging van de maatregel langdurig toezicht is voldaan. Verdachte zal namelijk ter beschikking worden gesteld en wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf wegens een misdrijf dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen en waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld.
Gelet op het voorgaande zal de maatregel langdurig toezicht worden opgelegd.
Gelet op het feit dat de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf en een tbs-maatregel met verpleging oplegt, acht zij het opleggen van de locatieverbod en een contactverbod niet zinvol.

7.De benadeelde partij

[benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] vordert een schadevergoeding van € 5.180,99, waarvan € 4.630,99 materiële schade en € 550,00 immateriële schade, voor het feit met parketnummer 02-226487-24.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 3.350,00, waarvan € 3.000,00 materiële schade en € 350,00 immateriële schade.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank is daarbij uitgegaan van de dagwaarde van de auto overeenkomstig de schatting van de verzekering, te weten € 3.000,00. De rechtbank wijst de overige gevorderde schade ten aanzien van de auto, te weten € 958,00, af.
De rechtbank wijst ook de gevraagde schadevergoeding voor de aanschaf van beveiligingscamera’s van € 672,99, af nu verdachte ten tijde van de aanschaf van de camera’s, een maand na het feit, reeds gedetineerd zat en er geen reden was om te vermoeden dat verdachte nogmaals hetzelfde feit zou gaan plegen.
Ten aanzien van de immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ kan worden aangenomen als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, Burgerlijk Wetboek. De rechtbank begroot de immateriële schade naar billijkheid op een bedrag van € 350,00.
De rechtbank verklaart de benadeelde partij voor het overige deel van de immateriële schade niet-ontvankelijk in de vordering. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering nog aan de burgerlijke rechter voorleggen.
[benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] vordert een schadevergoeding van € 700,00 aan immateriële schade voor het feit met parketnummer 02-226487-24.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ kan worden aangenomen als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, Burgerlijk Wetboek. De rechtbank begroot de immateriële schade naar billijkheid op een bedrag van € 350,00.
De rechtbank verklaart de benadeelde partij voor het overige deel van de immateriële schade niet-ontvankelijk in de vordering. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering nog aan de burgerlijke rechter voorleggen.
Wettelijke rente
Tevens zal ten aanzien van de toegewezen bedragen de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd en de schade is ontstaan, te weten 13 juli 2024.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.(vul naam in van de benaddelde partij met alleen voorletters)

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 37a, 37b, 38z, 57 en 157 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
02-226487-24:brandstichting, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
02-181568-24:brandstichting, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 15 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Maatregel
- gelast de
terbeschikkingstellingvan verdachte,
met verplegingvan overheidswege;
- legt aan verdachte op de
maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[benadeelde 1]van
€ 3.350,00, waarvan € 3.000,00 aan materiële schade en € 350,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 13 juli 2024 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
-
wijstde vordering van de benadeelde partij
afvoor een bedrag van
€ 1.630,99;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 1] ,
€ 3.350,00te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 13 juli 2024 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
43 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[benadeelde 2]van
€ 350,00aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 13 juli 2024 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 2] ,
€ 350,00te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 13 juli 2024 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
7 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A.M. Wijffels, voorzitter, mr. C.H.M. Pastoors en mr. L.W.A. Gruijthuijsen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.J.M. van de Vrede, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 3 september 2025.
Bijlage I
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
parketnummer 02-181568-24hij op of omstreeks 1 juni 2024 te [plaats] , in elk geval in Nederland,
opzettelijk brand heeft gesticht door
- de tankdop van een bedrijfsbus van [zorginstelling] te openen,
- zijn, verdachtes, t-shirt (deels) in de tankdop te steken en
- open vuur in aanraking te brengen met voornoemd t-shirt in de tankdop (dat t-shirt aan te steken met behulp van een aansteker),
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor de voornoemde bedrijfsbus en/of de daarin aanwezige goederen van [zorginstelling] en/of voor een of meerdere bedrijfsbussen die naast de onderhavige bedrijfsbus, of in de direct omgeving daarvan, geparkeerd stonden, te duchten was;
parketnummer 02-226487-24hij op of omstreeks 13 juli 2024 te [plaats]
opzettelijk drie keer brand gesticht heeft door
- in een schuur en/of een woongebouw (genaamd [afdeling] ) open vuur in aanraking te brengen met een stuk stof en/of piepschuim en/of karton en/of
- in een schuur en/of een woongebouw (genaamd [adres] ) open vuur in aanraking te brengen met een (plastic) schort en/of een stuk karton en/of een matras en/of
- in de (zeer dichte) nabijheid van een auto (Volkswagen Polo met [kenteken] ) open vuur in aanraking te brengen met een sjaal en/of een vest
terwijl daarvan telkens levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten bewoners en/of medewerkers van [zorginstelling] en/of gemeen gevaar voor goederen, te weten een of meerdere gebouwen en/of zich daarin bevindende goederen en/of een voertuig (Volkswagen Polo met [kenteken] )
te duchten was.