Op 25 april 2025 heeft [naam 1] beroep ingesteld tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dongen om een besluit te nemen op zijn bezwaarschrift van 19 juni 2024. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer BRE 25/2387. De rechtbank heeft dit beroep op 9 juli 2025 gegrond verklaard, waarbij het college werd opgedragen om binnen twee weken een besluit op bezwaar bekend te maken en een dwangsom van € 100,- per dag werd opgelegd voor elke dag dat deze termijn werd overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Het college is echter in verzet gekomen tegen deze uitspraak en heeft tevens verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening op 25 augustus 2025 behandeld. Tijdens de zitting heeft het college, vertegenwoordigd door mr. P. Faasen en mr. R. van der Meijden, aangegeven dat het het niet eens is met de gegrondverklaring van het beroep. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het college op 26 juni 2024 al op het bezwaar had beslist, en dat [naam 1] op 25 april 2025 geen (proces)belang had bij het instellen van zijn beroep. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de uitspraak van 9 juli 2025 ten onrechte was gedaan en heeft het verzet gegrond verklaard. Het beroep van [naam 1] is niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening is afgewezen. De voorzieningenrechter heeft ook bepaald dat het griffierecht voor het verzoek om voorlopige voorziening aan het college moet worden terugbetaald.