ECLI:NL:RBZWB:2025:5914

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 augustus 2025
Publicatiedatum
3 september 2025
Zaaknummer
25/1146 en 25/1147
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder dwangsom opgelegd aan eiser wegens het ophouden op een openbare plaats met het doel om drugs te verhandelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 augustus 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure. Eiser, vertegenwoordigd door mr. T. Roggenkamp, had bezwaar aangetekend tegen een besluit van de burgemeester en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waalwijk. Dit besluit, genomen op 7 januari 2025, verklaarde het bezwaar van eiser ongegrond en handhaafde een eerder opgelegde last onder dwangsom van € 5.000,- per overtreding. Eiser was beschuldigd van het zich ophouden op een parkeerplaats met het kennelijke doel om drugs te verhandelen, wat volgens de gemeente een overtreding van artikel 2:74 van de Algemene Plaatselijke Verordening Waalwijk 2023 (APV) zou zijn.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de burgemeester en het college bevoegd waren om de last onder dwangsom op te leggen. De rechtbank oordeelde dat verweerders voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat eiser zich ophield op de parkeerplaats met het doel om drugs te verhandelen, onderbouwd door een combinatie van factoren, waaronder de aanwezigheid van drugs en eerdere antecedenten van eiser. De rechtbank concludeerde dat de hoogte van de dwangsom in redelijke verhouding staat tot de ernst van de overtreding en dat eiser niet had aangetoond dat de dwangsom onevenredige gevolgen voor hem zou hebben.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank de beroepen van eiser ongegrond, wat betekent dat de opgelegde last onder dwangsom in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 25/1146 en 25/1147
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 augustus 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. T. Roggenkamp),
en

de burgemeester van de gemeente Waalwijk en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waalwijk, verweerders.

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de beslissing op bezwaar van 7 januari 2025 (bestreden besluit) waarin verweerders het bezwaar van eiser ongegrond hebben verklaard. Het bezwaar was gericht tegen het besluit van 15 mei 2024 waarin verweerders een last onder dwangsom hebben opgelegd aan eiser omdat hij zich ophield op een parkeerplaats met het kennelijke doel om drugs te verhandelen. Eiser is het hiermee niet eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of verweerders in redelijkheid de last onder dwangsom hebben kunnen opleggen.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat verweerders de last onder dwangsom in redelijkheid hebben kunnen opleggen. Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Met het bestreden besluit hebben verweerders het bezwaar van eiser ongegrond verklaard omdat zij zeer aannemelijk vinden dat eiser artikel 2:74 van de Algemene Plaatselijke Verordening Waalwijk 2023 (APV) heeft overtreden. Verweerders zijn met het bestreden besluit van het advies van de bezwaarschriftencommissie afgeweken, waarin juist wordt geadviseerd om het bezwaar gegrond te verklaren en de last te herroepen.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Verweerders hebben op het beroep gereageerd met een verweerschrift
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 21 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en namens verweerders mr. F.C.E. Langenhuijsen.
2.3.
Na afloop van zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beoordeling door de rechtbank

Zijn verweerders bevoegd?
3. Het bestreden besluit is genomen door de burgemeester en het college ‘ieder voor zover het zijn bevoegdheid betreft’. De rechtbank oordeelt dat de burgemeester en het college in dit geval allebei bevoegd kunnen zijn om de last onder dwangsom op te leggen op grond van artikel 2:74 van de APV. De burgemeester is, gezien diens taak in het kader van de openbare orde, in ieder geval bevoegd om een last onder dwangsom op te leggen op grond van dit artikel ter voorkoming van handel in drugs op openbare plaatsen. Gelet op de uitspraak waarnaar verweerders ter zitting hebben verwezen [1] , kan het college ook bevoegd zijn in situaties waarin de last onder dwangsom niet wordt opgelegd om het feitelijk herstel van de openbare orde te bereiken, maar bijvoorbeeld om overtreding van de verbodsbepaling in de toekomst te voorkomen. Omdat verweerders hebben toegelicht dat de last onder dwangsom is opgelegd om overtreding van de verbodsbepaling in te toekomst te voorkomen, hebben zij voldoende aannemelijk gemaakt dat het college in dit geval ook bevoegd is om deze last onder dwangsom op te leggen.
Hebben de burgemeester en het college de overtreding aannemelijk gemaakt?
4. De rechtbank oordeelt dat verweerders voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat eiser zich ophield op de parkeerplaats met het kennelijke doel om drugs te verhandelen gelet op een combinatie van factoren. Allereerst blijkt uit de bestuurlijke rapportage van de politie dat cocaïne en heroïne in gebruikershoeveelheden is aangetroffen en dat deze drugs was verpakt in gripzakjes. Hierbij komt dat eiser met zijn auto stond geparkeerd op een parkeerplaats die volgens de aanvullende bestuurlijke rapportage van 6 juni 2025 bekend staat als parkeerplaats waar drugs wordt gehandeld. Samen met het feit dat eiser antecedenten heeft voor handel in soft- en harddrugs en de Meld Misdaad Anoniem-melding over eiser in de bestuurlijke rapportage, maakt dit dat verweerders voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat eiser het kennelijke doel had om ter plaatse drugs te verhandelen. De contra-indicaties die eiser heeft aangevoerd zijn niet zo zwaar dat ze afdoen aan deze conclusie. Omdat sprake is van een overtreding, zijn verweerders dus bevoegd om de last onder dwangsom op te leggen.
Is de hoogte van de dwangsom redelijk?
5. De rechtbank oordeelt dat verweerders in redelijkheid hebben kunnen besluiten dat een dwangsom van € 5.000,- per overtreding in redelijke verhouding staat tot de zwaarte van het geschonden belang en tot de beoogde werking van de dwangsom. Hoewel de rechtbank het met eiser eens is dat het gaat om een flink bedrag, is de hoogte van deze dwangsom gelet op vaste rechtspraak niet ongebruikelijk voor deze soort overtreding. [2] Eiser heeft verder geen objectieve gegevens verstrekt over zijn financiële situatie en heeft daardoor niet aannemelijk gemaakt dat deze dwangsom voor hem onevenredige gevolgen zal hebben. Hierbij weegt de rechtbank ook mee dat eiser het geheel zelf in de hand heeft om een nieuwe overtreding te voorkomen.

Conclusie en gevolgen

6. De beroepen zijn ongegrond. Dit betekent dat er voor eiser niets verandert. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
7. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2025 door mr. M. Breeman, rechter, in aanwezigheid van mr. T.A. de Kraker, griffier. Het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak wordt geanonimiseerd gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden.

Voetnoten

1.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS), 10 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2316, r.o. 3.3.
2.AbRvS 22 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1117, r.o. 4.4.