ECLI:NL:RBZWB:2025:5919

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 september 2025
Publicatiedatum
3 september 2025
Zaaknummer
C/02/417983 / HA ZA 24-30 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Mulders
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van leningsovereenkomsten en terugbetalingsverplichtingen in civiele zaak

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 september 2025, zijn Beheer c.s. in geschil met [gedaagde] over de terugbetaling van twee leningsovereenkomsten. Beheer c.s. hebben in totaal € 90.000,00 aan [gedaagde] geleend, maar stellen dat hij deze leningen niet tijdig heeft terugbetaald. De leningsovereenkomsten zijn gesloten in een familiaire sfeer, waarbij de bedoeling was dat de terugbetalingsverplichtingen niet als een financiële strop voor [gedaagde] zouden uitpakken. De rechtbank oordeelt dat de overeenkomsten niet zuiver taalkundig kunnen worden uitgelegd en dat de terugbetalingsverplichting van [gedaagde] beperkt moet worden door zijn financiële mogelijkheden. De rechtbank wijst de vorderingen van Beheer c.s. af, omdat niet is komen vast te staan dat de leningen opeisbaar zijn. Tevens wordt de proceskostencompensatie tussen partijen vastgesteld, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: C/02/417983 / HA ZA 24-30
Vonnis van 3 september 2025
in de zaak van

1.[eiser 1] B.V.,

te [plaats 1] ,
hierna te noemen: Beheer,
2.
[eiser 2],
te [plaats 2] ,
hierna te noemen: [eiser 2] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: Beheer c.s.,
advocaat: mr. L.J. Gravendeel,
tegen
[gedaagde],
te [plaats 3] (Japan),
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. M.T.J. Wilmer.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 21 augustus 2024
- de mondelinge behandeling van 16 december 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is de zoon van [eiser 2] .
2.2.
Op 7 november 2018 zijn Beheer c.s. en [gedaagde] een leningsovereenkomst aangegaan waarbij Beheer c.s. aan [gedaagde] € 45.000,00 hebben uitgeleend (hierna: lening 1). In de leningsovereenkomst staat dat een contractuele rente van 4% per jaar verschuldigd is en dat de lening en de verschuldigde rente op 1 oktober 2021 dienen te zijn afbetaald.
2.3.
Op 29 maart 2019 zijn [eiser 2] en [gedaagde] een leningsovereenkomst aangegaan waarbij [eiser 2] aan [gedaagde] € 45.000,00 heeft geleend (hierna: lening 2). In de leningsovereenkomst staat dat een contractuele rente van 4% per jaar verschuldigd is en dat de lening en de verschuldigde rente op 1 oktober 2019 dienen te zijn afbetaald.
2.4.
Beheer c.s. hebben op 31 maart 2022 betaling van de leningen en bijbehorende contractuele rente opgeëist.

3.Het geschil

3.1.
Beheer c.s. vorderen – samengevat – [gedaagde] te veroordelen tot betaling van:
€ 50.426,86 aan Beheer voor lening 1 vermeerderd met de contractuele rente
€ 1.379,27 aan Beheer voor buitengerechtelijke incassokosten
€ 45.922,19 aan [eiser 2] voor lening 2 vermeerderd met de contractuele rente
€ 1.334,22 aan [eiser 2] voor buitengerechtelijke incassokosten
de proceskosten, waaronder ook de kosten voor vertaling van de dagvaarding en betekening daarvan in Japan.
3.2.
Beheer c.s. leggen aan hun vorderingen het volgende ten grondslag. Lening 1 inclusief de tot 1 oktober 2021 verschuldigde rente bedraagt € 50.426,86. Lening 2 inclusief de tot 1 oktober 2019 verschuldigde rente bedraagt € 45.669,44. [gedaagde] is deze bedragen verschuldigd op grond van de leningsovereenkomsten.
[gedaagde] heeft de leningen niet tijdig terugbetaald, hij is daarom aansprakelijk voor de als gevolg daarvan geleden schade. Die schade bestaat op grond van artikel 6:96 BW uit de buitengerechtelijke incassokosten. Voor lening 1 vordert Beheer c.s. € 1.379,27 en voor lening 2 vordert [eiser 2] € 1.334,22 aan buitengerechtelijke incassokosten.
3.3.
[gedaagde] voert verweer in die zin dat hij de rechtbank verzoekt om ten aanzien van de gevorderde veroordeling tot nakoming van de leningen een tijdsbepaling te verbinden die in lijn licht met de bedoeling van de overeenkomsten en met de leningen aan zijn broers en om daaraan de voorwaarde te verbinden dat [gedaagde] mag kiezen of en op welke wijze hij de leningen aflost. [gedaagde] concludeert voor het overige tot afwijzing van de vorderingen van Beheer c.s., met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van Beheer c.s. in de kosten van deze procedure.
[gedaagde] voert aan dat de overeenkomsten zo moeten worden uitgelegd dat is bedoeld dat Beheer c.s. coulant zijn ten aanzien van de terugbetaling van een van de twee leningen en dat ten aanzien van de andere lening [gedaagde] zelf mag bepalen of en zo ja, op welke wijze hij die lening afbetaald. [gedaagde] doet daarnaast een beroep op de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid. Gelet op de door [gedaagde] gehanteerde uitleg van de leningsovereenkomsten is hij niet in verzuim. [gedaagde] betwist ook dat hij rente is verschuldigd. [gedaagde] voert tot slot verweer tegen de gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

De inhoud van de overeenkomsten
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] van Beheer c.s. in totaal € 90.000,00 heeft geleend. Partijen twisten over wat zij zijn overeengekomen ten aanzien van de terugbetalingsverplichting en de verschuldigde rente.
4.2.
Beheer c.s. stellen dat partijen de terugbetalingstermijn en de verschuldigde rente zijn overeengekomen zoals de tekst van de overeenkomst vermeldt. [gedaagde] heeft de modelovereenkomsten zelf aangeleverd en partijen hebben die overeenkomsten doorgenomen en bepaalde bepalingen van toepassing verklaard door die aan te kruisen.
4.3.
[gedaagde] stelt dat dit niet het geval is. Hij stelt dat de overeenkomsten tussen partijen niet (zuiver) taalkundig kunnen worden uitgelegd. De schriftelijke overeenkomsten betreffen standaardovereenkomsten van google en hebben slechts tot doel administratief vast te leggen dat het beschikbaar gestelde geld leningen betrof en niet een schenking. Dit was van belang voor onder andere de belastingdienst. Strikte naleving van de tekst van de overeenkomsten was nooit de bedoeling van partijen. De leningsovereenkomsten zijn gesloten in familiaire sfeer. Het geld is aan [gedaagde] geleend als durfkapitaal om zijn eigen onderneming op te bouwen. Daarbij is gezegd dat het niet de bedoeling is dat de leningen een financiële strop worden. Met diezelfde insteek hebben ook twee broers van [gedaagde] geld geleend. In 2009 heeft [naam 1] in totaal € 90.000,00 gekregen ter financiering van zijn startup. In afwijking van wat in eerste instantie was overeengekomen heeft hij in totaal de helft van dat bedrag afgelost. De laatste betaling is in 2023 gedaan. Ten aanzien van de andere helft is, in afwijking van de leningsovereenkomsten afgesproken dat [naam 1] dit bedrag niet hoeft af te lossen maar daarover rente betaalt. In 2012 en 2013 heeft [naam 2] , eveneens de broer van [gedaagde] , een durfkapitaalfinanciering van in totaal € 112.000,00 gekregen ter financiering van zijn startup. In afwijking van wat in eerste instantie was vastgelegd heeft hij in 2015 € 20.000,00 afgelost en toen is ook afgesproken dat de rest aan hem wordt geschonken en verrekend met zijn erfenis. Onder die omstandigheden is [gedaagde] in 2018 voornoemde leningen aangegaan. In 2022 hebben [gedaagde] en [eiser 2] een geschil gekregen. Dat is de reden dat [gedaagde] nu anders behandeld wordt dan zijn broers.
4.4.
Hoe een overeenkomst dient te worden uitgelegd kan niet worden vastgesteld aan de hand van alleen een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van de overeenkomst. Het komt aan op de betekenis die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. [1] Hierbij zijn in beginsel alle omstandigheden van belang. De bewoordingen van de overeenkomst zijn dus ook van belang.
4.5.
In het licht van voornoemde door beide partijen aangevoerde omstandigheden, die over en weer niet worden betwist zodat de rechtbank uitgaat van de juistheid daarvan, is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van de terugbetalingsverplichting van [gedaagde] niet kan worden uitgegaan van een zuiver taalkundige uitleg van de overeenkomst. De rechtbank acht daarbij met name van belang dat bij het aangaan van de lening de bedoeling van partijen was dat deze niet als financiële strop zou uitpakken voor [gedaagde] . Op de mondelinge behandeling is door de advocaat van Beheer c.s. bevestigd dat het geld is gegeven met deze bedoeling. Ook is van belang dat de overeenkomsten zijn gesloten nadat twee broers van [gedaagde] eveneens een dergelijk bedrag hadden geleend waarbij daarna soepelere terugbetalingsverplichtingen zijn afgesproken dan in eerste instantie vastgelegd was. Deze omstandigheden brengen met zich dat [gedaagde] ervan uit mocht gaan dat de terugbetalingsverplichting niet zover zou strekken dat hij gehouden is tot directe (volledige) terugbetaling als hij daar financieel niet toe in staat is. De omstandigheid dat de tekst van de overeenkomsten andersluidend is en dat [gedaagde] die schriftelijke overeenkomsten zelf heeft aangeleverd zijn onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Dat dit de bedoeling was van partijen volgt bovendien ook uit het door Beheer c.s. op de mondelinge behandeling zelf ingenomen standpunt dat [gedaagde] anders behandeld wordt dan zijn broers vanwege een later ontstaan conflict tussen [gedaagde] en [eiser 2] . Deze na het aangaan van de overeenkomsten ontstane omstandigheid rechtvaardigt niet dat de overeenkomsten nu anders worden uitgelegd dan bij het aangaan daarvan de bedoeling was.
4.6.
Het voorgaande brengt echter niet met zich dat [gedaagde] ervan uit mocht gaan dat hij ten aanzien van tenminste de helft van het verschuldigde bedrag helemaal niet gehouden is dit af te betalen. [gedaagde] kan geen rechten ontlenen aan afspraken die met zijn broers zijn gemaakt en die afspraken zijn bovendien erg verschillend en specifiek toegepast op de situaties waarin zijn broers althans hun ondernemingen in verkeerden.
Het beroep op de redelijkheid en billijkheid
4.7.
[eiser 2] voert aan dat uitleg van de overeenkomst in die zin dat [gedaagde] zelf mag bepalen of en hoe hij de lening aan haar terugbetaalt en dat hij recht heeft op coulante behandeling naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Hiervoor verwijst [eiser 2] naar omstandigheden die verband houden met het in 2022 ontstane geschil.
4.8.
De rechtbank gaat voorbij aan dit standpunt en licht dit als volgt toe. In de eerste plaats oordeelt de rechtbank niet dat [gedaagde] zelf mag bepalen of en hoe hij de lening aan [eiser 2] terugbetaalt, de rechtbank heeft slechts geoordeeld dat de overeenkomst zo moet worden uitgelegd dat de terugbetalingsverplichting beperkt wordt door de financiële mogelijkheden van [gedaagde] . Daarnaast worden de omstandigheden waarnaar [eiser 2] verwijst door [gedaagde] betwist en is zij, ondanks dat zij door de rechtbank is opgeroepen te verschijnen, ter zitting niet verschenen om voornoemd standpunt toe te lichten.
Conclusie
4.9.
Uit het voorgaande volgt dat directe opeising van de leningen niet zonder meer mogelijk is. Beheer c.s. hebben niet gesteld dat [gedaagde] in staat en daardoor gehouden is de leningen terug te betalen. Dat de leningen opeisbaar zijn, is dus niet komen vast te staan. De vorderingen van Beheer c.s. zullen worden afgewezen.
4.10.
De rechtbank overweegt ten overvloede dat het voorgaande verplichtingen schept voor beide partijen om met elkaar in overleg te treden over terugbetalingsafspraken waarbij [gedaagde] inzage zal moeten geven in zijn financiële situatie. Omdat dit door geen van partijen wordt gevorderd kan de rechtbank dit niet opleggen.
4.11.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van Beheer c.s. af,
5.2.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. Mulders en in het openbaar uitgesproken op 3 september 2025.

Voetnoten

1.Vaste rechtspraak sinds HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158, onder meer herhaald in HR 19 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:565