ECLI:NL:RBZWB:2025:5922

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 september 2025
Publicatiedatum
4 september 2025
Zaaknummer
25/3881 PW VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake wijziging bijstandsuitkering

Op 1 september 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening van verzoekster tegen de wijziging van haar bijstandsuitkering. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen had op 11 juni 2025 besloten om de bijstandsuitkering van verzoekster per 1 juni 2025 te wijzigen naar de norm voor een alleenstaande die in een inrichting verblijft. Verzoekster maakte bezwaar tegen dit besluit en vroeg om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 1 september 2025, waar verzoekster en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de vertegenwoordiger van het college, mr. I. Francke, heeft de voorzieningenrechter het verzoek behandeld. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het bestreden besluit een fout bevatte, namelijk dat de wijziging per 1 juni 2025 zou ingaan, terwijl dit per 24 juni 2025 had moeten zijn. Desondanks was de feitelijke uitvoering van de uitkering correct geweest, waardoor verzoekster de juiste norm vanaf 24 juni 2025 ontving.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang meer was voor het verzoek om voorlopige voorziening, aangezien de betaling van de uitkering correct had plaatsgevonden. Het verzoek om vergoeding van proceskosten werd afgewezen, omdat verzoekster op het moment van indienen van het verzoek al op de hoogte had kunnen zijn van de juiste uitkering. De voorzieningenrechter heeft bepaald dat het college het griffierecht van € 53,- aan verzoekster moet vergoeden, maar het verzoek om proceskosten werd afgewezen. Tegen deze mondelinge uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 25/3881
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 september 2025 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster], uit [plaats], verzoekster

(gemachtigde: mr. M. el Idrissi),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen(het college), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de wijziging van de hoogte van haar bijstandsuitkering.
1.1.
Met het bestreden besluit van 11 juni 2025 heeft het college de bijstandsuitkering van verzoekster per 1 juni 2025 gewijzigd naar de norm voor een alleenstaande die in een inrichting verblijft. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en zij heeft verzocht om een voorlopige voorziening.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 1 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de gemachtigde van verzoekster en namens het college mr. I. Francke.
1.3.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
2.1.
Verzoekster heeft een verzoek om voorlopige voorziening ingediend naar aanleiding van de beslissing van het college om haar uitkering te wijzigen van de norm dak- en thuisloze naar de norm verblijvend in een inrichting.
2.2.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is er geen sprake (meer) van een spoedeisend belang. Vaststaat dat het bestreden besluit onjuist is. Daarin staat vermeld dat de norm per 1 juni 2025 gewijzigd wordt. Namens het college is erkend dat in het besluit had moeten staan dat de norm per 24 juni 2025 wordt gewijzigd. Maar gebleken is dat de feitelijke uitvoering bij de uitbetaling van de uitkering wel correct is geweest. Verzoekster heeft pas vanaf 24 juni 2025 de juiste norm ontvangen, namelijk de norm verblijvend in een inrichting. Over de rest van de maand juni is nog de oude norm betaald.
2.3
Vanaf een bepaald moment (in juli 2025) is verzoekster, zo stelt zij, weer in [plaats] gaan verblijven. Dit kan betekenen dat verzoekster inmiddels mogelijk recht heeft op een andere, hogere norm. Dit valt echter buiten de omvang van dit geding. Hiervoor dient verzoekster zelf contact op te nemen met de gemeente. Ter zitting is afgesproken dat verzoekster zich de volgende dag bij de gemeente zal melden.

Conclusie

3. De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat er geen spoedeisend belang is, zodat het verzoek moet worden afgewezen.
3.1.
Het college heeft zich bereid verklaard om het door verzoekster betaalde griffierecht te vergoeden.
3.2.
Verzoekster heeft verzocht om vergoeding van haar proceskosten. Dit verzoek wijst de voorzieningenrechter af. Het verzoek om voorlopige voorziening is ingediend nadat het college het juiste uitkeringsbedrag aan verzoekster heeft overgemaakt. De uitkering is betaald op 8 juli 2025 en het verzoek om voorlopige voorziening is ingediend op 10 augustus 2025. Op het moment van indienen van het verzoek had verzoekster kunnen weten dat - hoewel het bestreden besluit onjuist is - de betaling wel correct heeft plaatsgevonden. Op dat moment had zij dus al geen spoedeisend belang meer bij het treffen van een voorlopige voorziening. Het zou dan ook niet terecht zijn om te bepalen dat het college de proceskosten moet vergoeden.
4. Partijen zijn erop gewezen dat tegen deze mondelinge uitspraak geen hoger beroep of verzet openstaat.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 53,- aan verzoekster moet vergoeden;
- wijst het verzoek om vergoeding van de proceskosten af.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 september 2025 door mr. M. Breeman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.