ECLI:NL:RBZWB:2025:5923

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 september 2025
Publicatiedatum
4 september 2025
Zaaknummer
25/105 WVW
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs en alcoholmisbruik in bestuursrechtelijke context

Op 1 september 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Middelburg uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. W.R. Aerts, en de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Eiser had beroep aangetekend tegen de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs, die door het CBR was vastgesteld op 2 oktober 2024, met een ingangsdatum van 9 oktober 2024. Eiser had bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het CBR handhaafde zijn besluit in het bestreden besluit van 20 november 2024. Tijdens de zitting op 1 september 2025 was eiser aanwezig, samen met zijn gemachtigde, en vertegenwoordigers van het CBR, waaronder mr. S.J.M. van der Ark. De rechtbank heeft de zaak onmiddellijk na de zitting beoordeeld en uitspraak gedaan.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. Eiser had betoogd dat de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs niet terecht was, omdat volgens zijn psychiater geen sprake zou zijn van alcoholmisbruik. De rechtbank oordeelde echter dat het CBR op het advies van de psychiater mocht afgaan, en dat er voldoende aanwijzingen waren voor alcoholmisbruik. Eiser had ook gewezen op bloed- en lichamelijk onderzoek dat geen alcoholmisbruik aantoonde, maar de rechtbank stelde vast dat dit onderzoek niet uitsloot dat er in het verleden wel degelijk sprake was van alcoholmisbruik. De rechtbank benadrukte dat de verkeersveiligheid zwaarder weegt dan het belang van eiser bij het behouden van zijn rijbewijs. Eiser kreeg geen gelijk en het griffierecht werd niet teruggegeven, noch werden proceskosten vergoed. Partijen werden gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 25/105
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 september 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. W.R. Aerts),
en

de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs.
1.1.
Met het besluit van 2 oktober 2024 (primair besluit) heeft het CBR eisers rijbewijs ongeldig verklaard vanaf 9 oktober 2024. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt. Met het bestreden besluit van 20 november 2024 op het bezwaar van eiser is het CBR bij dat besluit gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 1 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, eisers gemachtigde en namens het CBR mr. S.J.M. van der Ark. In verband met het afzeggen door de officiële tolk Oekraïens heeft, op verzoek van eiser en diens gemachtigde, [gemachtigde] gefungeerd als tolk voor eiser. Het CBR heeft desgevraagd laten weten hiertegen geen bezwaar te hebben.
1.3.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna wordt uitgelegd hoe de rechtbank tot dit oordeel is gekomen.
2.1.
Eisers rijbewijs is ongeldig verklaard omdat er volgens [psychiater] sprake is van alcoholmisbruik in de zin van de wet. Eiser heeft aangevoerd dat het onderzoek door [psychiater] niet zorgvuldig is geweest. De rechtbank overweegt dat het CBR naar vaste rechtspraak in beginsel mag afgaan op het advies van een deskundige zoals [psychiater]. In dit geval ziet de rechtbank geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan wat [psychiater] heeft opgeschreven als eisers verklaring tegenover hem over zijn alcoholgebruik. [psychiater] heeft geen reden om daarover te liegen. Bovendien past eisers verklaring ook bij het geconstateerde alcoholgehalte. De verklaring zoals opgeschreven door [psychiater] wijkt weliswaar sterk af van wat eiser eerder bij de politie heeft verklaard, maar die verklaring past in het geheel niet bij het gemeten alcoholgehalte, zodat de rechtbank die verklaring ongeloofwaardig acht. De rechtbank gaat er daarom van uit dat wat [psychiater] heeft opgeschreven als eisers verklaring tegenover hem correct is. Naar het oordeel van de rechtbank mocht [psychiater] dan ook op basis van die verklaring conclusies trekken.
2.2.
Eiser heeft aangevoerd dat niet wordt voldaan aan de criteria van de DSM-5-classificatie voor een stoornis in het gebruik van alcohol. De rechtbank overweegt dat vaste rechtspraak is dat voor alcoholmisbruik in de zin van de Wegenverkeerswet een diagnose op grond van de DSM-5 niet nodig is. Er kan ook sprake zijn van misbruik in de zin van de wet zonder zo’n diagnose. Dan moet het gaan om alcoholmisbruik in ruime zin. [psychiater] heeft gemotiveerd uiteengezet waarom daarvan in het geval van eiser sprake is.
2.3.
Eiser heeft gewezen op de resultaten van het bloed- en lichamelijk onderzoek, die niet wijzen op alcoholmisbruik. De rechtbank constateert dat dit onderzoek ongeveer een half jaar na de aanhouding door de politie plaatsvond. Dat er bij dit onderzoek geen aanwijzingen zijn gevonden voor alcoholmisbruik, past bij de verklaring van eiser dat hij sinds februari 2024 niet meer drinkt. De rechtbank wijst erop dat dit onderzoek echter niets zegt over de situatie in februari 2024. Naar vaste jurisprudentie kan ook zonder lichamelijke aanwijzingen of afwijkende bloedwaardes sprake zijn van alcoholmisbruik. [psychiater] heeft op basis van alle relevante gegevens de diagnose alcoholmisbruik in ruime zin gesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is het rapport van [psychiater] consistent en begrijpelijk. Het CBR mocht de conclusie van [psychiater] dat sprake is van alcoholmisbruik dan ook overnemen.
2.4.
Tot slot heeft eiser een beroep gedaan op de evenredigheid. De rechtbank begrijpt het grote belang dat eiser heeft bij het behouden van zijn rijbewijs. Tegenover eisers belang staat het belang van de verkeersveiligheid. In beginsel weegt de verkeersveiligheid zwaarder dan het belang van degene van wie het rijbewijs ongeldig is verklaard. In wat eiser heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding om hier in dit geval anders over te oordelen.

Conclusie en gevolgen

3. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en er voor hem niets verandert. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
4. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.

Beslissing

De rechtbank verklaart beroep ongegrond.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 september 2025 door mr. M. Breeman, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden.