In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 augustus 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de voortzetting van een crisismaatregel voor een betrokkene, geboren in 2001. De officier van justitie verzocht om een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel voor de duur van drie weken, met verschillende vormen van verplichte zorg, waaronder het toedienen van medicatie en het beperken van de bewegingsvrijheid. Tijdens de mondelinge behandeling, die plaatsvond met gesloten deuren, zijn de betrokkene, haar advocaat, een psychiater en verpleegkundigen gehoord. De psychiater gaf aan dat de situatie van de betrokkene complex is, met wisselende gedachten over behandeling en suïcidaliteit. De rechtbank concludeerde dat er sprake is van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel en dat de crisismaatregel niet kan worden afgewacht. De rechtbank verleende een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel voor de duur van één week, tot en met 4 september 2025, met als doel de betrokkene rust te bieden en haar in te stellen op medicatie. De rechtbank achtte deze maatregel noodzakelijk om levensgevaar en ernstig lichamelijk letsel te voorkomen.