ECLI:NL:RBZWB:2025:5938

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 september 2025
Publicatiedatum
4 september 2025
Zaaknummer
02-333540-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzetaanranding van drie medewerkers van een zorginstelling met rekening houdend met persoonlijke omstandigheden van de verdachte

Op 4 september 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan opzetaanranding van drie medewerkers van een zorginstelling. De feiten vonden plaats op 5 september 2024, waarbij de verdachte de drie medewerkers op verschillende manieren heeft aangeraakt met een seksuele intentie. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op 21 augustus 2025, waarbij de verdachte via videoverbinding aanwezig was. De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte een jeugddetentie van drie maanden opgelegd krijgt, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De verdediging heeft gepleit voor een voorwaardelijke straf met meer rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 5 september 2024 drie medewerkers van de zorginstelling heeft aangerand door hen op hun lichaam aan te raken, terwijl hij wist dat zij daar niet mee instemden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 90 dagen, waarvan 89 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De bijzondere voorwaarden zijn dadelijk uitvoerbaar verklaard. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn psychische problemen en de zorgen van de Raad voor de Kinderbescherming. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partijen toegewezen tot een bedrag van € 400,- aan immateriële schade voor elk van de slachtoffers, met wettelijke rente vanaf de datum van het delict.

De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om zich te houden aan de bijzondere voorwaarden die zijn opgelegd door de jeugdreclassering, waaronder het meewerken aan hulpverlening en het deelnemen aan dagbesteding. De rechtbank heeft benadrukt dat de dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden noodzakelijk is gezien de ernst van de feiten en de risico's van herhaling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team jeugd
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-333540-24
vonnis van de meervoudige kamer van 4 september 2025
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte]
geboren op [geboortedag 1] 2007 te [geboorteplaats] ( [land] )
uit andere hoofde preventief gedetineerd in de Rijks Justitiële Jeugdinrichting [locatie] ,
raadsvrouw mr. J.H. Rump, advocaat te Zwolle.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 21 augustus 2025, waarbij de officier van justitie, mr. G.W. van der Burg, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Verdachte heeft middels een videoverbinding de zitting bijgewoond.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzet- dan wel schuldaanranding van drie medewerkers van [zorginstelling] op
5 september 2024.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan. Verdachte heeft de handelingen met een seksuele intentie gepleegd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Hoewel verdachte de handelingen bekent, ontkent hij dat sprake was van een seksuele intentie.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Van opzetaanranding als bedoeld in artikel 241 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) is sprake als degene die met een persoon seksuele handelingen verricht, weet dat bij die persoon daartoe de wil ontbreekt. In geval van schuldaanranding als bedoeld in artikel 240 Sr dient de persoon ernstige reden te hebben om te vermoeden dat bij de ander daartoe de wil ontbreekt. In beide gevallen betreft het handelingen die bestaan uit een op een seksuele beleving gerichte aanraking van lichaamsdelen en ontbreekt de wil tot seksueel contact bij het slachtoffer. Uit de toelichting bij het wetsartikel volgt dat het hierbij onder meer kan gaan om aanrakingen over de kleding waarbij te denken valt aan aanrakingen van seksuele lichaamsdelen als borsten, billen en geslachtsdelen. Ook kan worden gedacht aan aanrakingen die in het licht van de context waarin zij plaatsvinden een seksuele strekking krijgen, zoals het aanraken van een bovenbeen tijdens een rijles.
De rechtbank stelt de volgende feiten en omstandigheden vast.
Verdachte verbleef op 5 september 2024 bij [zorginstelling] in [plaats] . De drie aangeefsters, [aangeefster 1] , [aangeefster 2] en [aangeefster 3] , waren daar op dat moment werkzaam als begeleider (of stagiaire) en zijn door verdachte op verschillende plekken (over hun kleding) op hun lichaam aangeraakt, zoals op hun bil, borst of een arm/schouder die werd vastgepakt of gestreeld. Omdat verdachte de handelingen heeft bekend, staat enkel ter discussie of verdachte die handelingen met een seksuele intentie heeft gepleegd en of dit vervolgens een bewezenverklaring van opzet- dan wel schuldaanranding oplevert.
De rechtbank overweegt dat uit de volgorde waarin de aangeefsters zijn aangerand (achtereenvolgens [aangeefster 2] , [aangeefster 3] en [aangeefster 1] ), de lichaamsdelen die door verdachte zijn betast, het gebruiken van de woorden ‘hey sexy’ richting [aangeefster 2] en het gebruik van gezichtsuitdrukkingen in de richting van [aangeefster 3] naar hun uiterlijke verschijningsvorm seksueel van aard zijn. Dat verdachte deze handelingen enkel gepleegd zou hebben om weggestuurd te worden, maakt niet dat ze geen seksueel karakter hebben. De intentie van verdachte, welke dat ook was, is in dit verband dus niet of minder relevant.
Omdat alle drie de aangeefsters verdachte meermalen hebben verzocht te stoppen met de aanrakingen, kan de impliciet primair ten laste gelegde opzetaanranding bij alle drie de feiten bewezen worden verklaard.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 5 september 2024 te [plaats] met een persoon, te weten [aangeefster 1] , geboren [geboortedag 2] 2000,
een seksuele handeling heeft verricht, te weten
met zijn hand de (linker) bil van die [aangeefster 1] heeft aangeraakt,
terwijl hij, verdachte, wist, dat bij die [aangeefster 1] daartoe de wil ontbrak;
2
op 5 september 2024 te [plaats] met een persoon, te weten [aangeefster 2] , geboren [geboortedag 3] 2000,
seksuele handelingen heeft verricht, te weten
- die [aangeefster 2] te hebben aangesproken met ‘Hey sexy’ en
- met zijn hand de arm en schouder van die [aangeefster 2] heeft gestreeld en
- met zijn hand de zij van die [aangeefster 2] heeft gestreeld en
- met zijn hand de (zijkant) van de borst van die [aangeefster 2] heeft aangeraakt,
terwijl hij, verdachte, wist, dat bij die [aangeefster 2] daartoe de wil ontbrak;
3
op 5 september 2024 te [plaats] met een persoon, te weten [aangeefster 3] , geboren [geboortedag 4] 1999,
seksuele handelingen heeft verricht, te weten
- met zijn hand de hand van die [aangeefster 3] heeft vastgehouden en met zijn hand de arm en schouder van die [aangeefster 3] heeft vastgepakt en
- met zijn hand de zij van die [aangeefster 3] heeft aangeraakt en
- met zijn hand de borst van die [aangeefster 3] heeft vastgepakt en
- ( meermaals) kort voor en na deze handelingen, naar die [aangeefster 3] heeft gelachen, geknipoogd en zijn tong heeft uitgestoken,
terwijl hij, verdachte, wist, dat bij die [aangeefster 3] daartoe de wil ontbrak.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een jeugddetentie van drie maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) heeft geadviseerd in haar aanvullend rapport van 18 augustus 2025. Tevens wordt de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden gevorderd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt een voorwaardelijke straf met de geadviseerde bijzondere voorwaarden op te leggen en daarbij meer rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte dan uit de eis van de officier van justitie naar voren is gekomen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en de ernst van het feit
De zestienjarige verdachte heeft op één dag drie medewerkers van [zorginstelling] aangerand door hen onder meer bij de billen en borsten te betasten, hun armen te strelen, hun zij aan te raken en/of zijn tong naar hun uit te steken en te knipogen. Extra kwalijk is dat slachtoffer [aangeefster 1] verdachte aansprak op zijn gedrag en toen zelf slachtoffer werd van aanranding en dat slachtoffer [aangeefster 3] pas net een paar dagen daarvoor met haar stage bij [zorginstelling] was gestart. Verdachte heeft met zijn handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de slachtoffers en hij heeft voor de drie slachtoffers een onveilige werksituatie gecreëerd. Uit de aangiftes, de schriftelijke slachtofferverklaring van slachtoffer [aangeefster 2] en de vorderingen van de benadeelde partijen [aangeefster 2] en [aangeefster 3] blijkt dat zij nog steeds last ondervinden van wat hen is overkomen. Bovendien dragen dergelijke zedenmisdrijven bij aan algemene gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 16 juli 2025, waaruit blijkt dat verdachte eerder in aanraking is geweest met justitie, maar niet voor soortgelijke feiten. De rechtbank constateert dat artikel 63 Sr van toepassing is.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de rapporten van de Raad van 2 juni 2025 en 18 augustus 2025, waaruit blijkt dat zij zich zorgen maakt over verdachte. De Raad ziet risico’s op alle leefgebieden; verdachte gaat niet naar school, heeft geen dagbesteding en het is onduidelijk met wie hij omgaat. Ook liet verdachte begin juni in oplopende mate verward gedrag zien, wat ook in de periode voorafgaand en tijdens de delicten speelde. Op dit moment is nog onduidelijk wat de psychische problematiek van verdachte is en wat de meest passende behandeling is. Daarbij heeft het op verdachte een forse impact dat er onzekerheden zijn over zijn verblijf in Nederland en daarmee dus zijn toekomst, nu de IND gekomen is tot een voorgenomen negatief besluit omtrent zijn verblijf hier. Hiertegen loopt een beroepsprocedure. Het risico bestaat dan ook dat hij Nederland zal moeten verlaten. De zorgen/risico’s op de leefgebieden maken dat de Raad de kans op herhaling op delictgedrag hoog inschat. De Raad acht toezicht van de jeugdreclassering nodig om te voorkomen dat verdachte zonder toezicht op straat komt te staan als hij 18 jaar wordt. Indien verdachte niet meer overgaat tot drugsgebruik en hij zijn medicatie vrijwillig blijft innemen, is de verwachting dat hij zich aan de bijzondere voorwaarden zal kunnen houden.
De Raad adviseert daarom een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met daarbij als bijzondere voorwaarden een meldplicht, meewerken aan ondersteuning/diagnostiek of verwijzing naar een hulpverleningsinstantie, meewerken aan plaatsing op een voor hem geschikte woonplek en deelnemen aan dagbesteding. Het uitvoeren van een werk- of leerstraf is vanwege de psychische gesteldheid van verdachte niet uitvoerbaar.
Ter zitting is namens de Raad daar nog aan toegevoegd dat het strafrecht op dit moment wordt ingezet om verdachte tegen zichzelf en zijn omgeving te beschermen. Een zorgmachtiging wordt niet afgegeven omdat niet aan de criteria wordt voldaan. Een dag na de zitting vindt er een gesprek met de gedragswetenschapper plaats in het kader van de machtiging gesloten jeugdhulp. Gezien wordt dat verdachte aan het stabiliseren is nu hij op de FOBA zit en zijn medicatie is ingesteld. Als verdachte 18 jaar wordt valt [jeugdbescherming], zijn voogd, weg en dat wordt niet wenselijk geacht. Er wordt gekeken naar een IBO plek, maar daar kan verdachte pas voor worden aangemeld als hij 18 jaar is. De Raad blijft bij de geadviseerde bijzondere voorwaarden en adviseert deze dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Ter zitting heeft de jeugdreclasseerder van verdachte daar nog aan toegevoegd dat zij betrokken is in het kader van de voormalige schorsing (die momenteel is opgeheven) in de andere openstaande zaak van verdachte en dat de bijzondere voorwaarden in die strafzaak in overeenstemming zullen worden gebracht met de bijzondere voorwaarden die in deze strafzaak zijn geadviseerd.
Ter zitting heeft de voogd van verdachte daar nog aan toegevoegd dat verdachte is gestabiliseerd, doordat hij medicatie inneemt, hij geen toegang meer heeft tot andere middelen en structuur krijgt. Er wordt een instemmingsverklaring aangevraagd voor een nieuwe machtiging tot gesloten jeugdhulp en als die wordt verleend zal er opnieuw een verzoek tot een machtiging gesloten jeugdhulp bij de rechtbank worden ingediend. Er is nog geen nieuwe zittingsdatum bekend voor de behandeling van het beroep in de asielprocedure.
Strafoplegging
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een deels voorwaardelijke jeugddetentie. Bij de bepaling van de duur van de jeugddetentie heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank acht de eis van de officier van justitie redelijk en ziet aanleiding om die te volgen. Net als de Raad en andere betrokkenen ziet de rechtbank aanleiding om de gevorderde bijzondere voorwaarden op te leggen, omdat verdachte is gebaat bij begeleiding. Met ondersteuning en hulpverlening kan verdachte aan de slag gaan om zijn trauma’s te verwerken. Ter zitting heeft verdachte aangegeven zich aan de bijzondere voorwaarden te zullen houden.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De rechtbank zal deze bijzondere voorwaarden ook dadelijk uitvoerbaar te verklaren, omdat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan misdrijven die zijn gericht tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten opzetaanranding. Gelet op de ernst van de feiten en de rapportages moet er rekening mee worden gehouden dat verdachte, bij het uitblijven van behandeling, wederom een dergelijk misdrijf zal begaan.
De rechtbank zal daarom bevelen dat de hierna op grond van artikel 77z Sr te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 77aa Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Conclusie
Alles afwegend acht de rechtbank een jeugddetentie van 90 dagen, waarvan 89 dagen voorwaardelijk en met aftrek van het voorarrest met een proeftijd van twee jaar met daarbij de geadviseerde bijzondere voorwaarden passend en geboden. Verdachte is voor deze zaak één dag in verzekering gesteld geweest.

7.De benadeelde partijen

7.1
Benadeelde partij [aangeefster 2] (feit 2)
Namens de benadeelde partij is een schadevergoeding gevorderd van € 1.000,- aan immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is haar schade te vergoeden.
Immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat aan de benadeelde partij op grond van artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek een vergoeding wegens geleden immateriële schade toekomt. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, schat de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 400,-. De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank daarom toewijsbaar tot dat bedrag. De vordering zal voor het overige worden afgewezen.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen. Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling worden toegepast.
Verder zal over het toegekende schadebedrag de wettelijke rente worden toegewezen vanaf 5 september 2024 tot aan de dag van volledige betaling.
7.2
Benadeelde partij [aangeefster 3] (feit 3)
Namens de benadeelde partij is een schadevergoeding gevorderd van € 1.000,- aan immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is haar schade te vergoeden.
Immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat aan de benadeelde partij op grond van artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek een vergoeding wegens geleden immateriële schade toekomt. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, schat de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 400,-. De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank daarom toewijsbaar tot dat bedrag. De vordering zal voor het overige worden afgewezen.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen. Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling worden toegepast.
Verder zal over het toegekende schadebedrag de wettelijke rente worden toegewezen vanaf 5 september 2024 tot aan de dag van volledige betaling.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 63, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 241 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feiten 1, 2 en 3:telkens opzetaanranding
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentie van 90 dagen, waarvan 89 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich gedurende een door de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering (hierna: jeugdreclassering) te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de jeugdreclassering, zo vaak en zo lang deze instelling dat nodig acht;
* dat verdachte zal meewerken aan door de jeugdreclassering geadviseerde ondersteuning/diagnostiek of aan de verwijzing naar andere hulpverleningsinstanties, zoals De Waag/ FJP Accare/ FACT-team Jeugd of een soortgelijke instelling, indien de jeugdreclassering dat nodig acht;
* dat verdachte zal meewerken aan plaatsing op een voor hem geschikte woonplek, indien de jeugdreclassering dat nodig acht;
* dat verdachte zal deelnemen aan dagbesteding, indien de jeugdreclassering dat nodig acht;
- draagt de gecertificeerde instelling Leger des Heils, Jeugdbescherming en jeugdreclassering op om verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
voorwaarden daarbij zijn:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het jeugdreclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en aan het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zo lang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
Dadelijke uitvoerbaarheid
- bepaalt dat de aan de voorwaardelijke straf verbonden voorwaarden en het op de naleving van die voorwaarden uit te oefenen toezicht door de jeugdreclassering, dadelijk uitvoerbaar zijn;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[aangeefster 2](feit 2) van
€ 400,-aan immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 september 2024 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- wijst het overige gedeelte van de vordering af;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[aangeefster 2] , € 400,-te betalen en vermeerderd van de wettelijke rente vanaf
5 september 2024;
- bepaalt dat bij niet betaling 0 dagen gijzeling kan worden toegepast;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[aangeefster 3](feit 3) van
€ 400,-aan immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 september 2024 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- wijst het overige gedeelte van de vordering af;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[aangeefster 3] , € 400,-te betalen en vermeerderd van de wettelijke rente vanaf
5 september 2024;
- bepaalt dat bij niet betaling 0 dagen gijzeling kan worden toegepast;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.L. Donders, voorzitter, mr. D.H. Hamburger en
mr. I. de Graaf, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.W. Schalk, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 4 september 2025.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

10.Bijlage I

De tenlastelegging
1
hij op of omstreeks 5 september 2024 te [plaats] met een persoon, te weten [aangeefster 1] , geboren [geboortedag 2] 2000,
een of meer seksuele handelingen heeft verricht, te weten
met zijn hand de (linker) bil van die [aangeefster 1] heeft aangeraakt,
terwijl hij, verdachte, wist, althans ernstige reden had om te vermoeden dat bij die [aangeefster 1] daartoe de wil ontbrak;
( art 240 Wetboek van Strafrecht, art 241 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 5 september 2024 te [plaats] met een persoon, te weten [aangeefster 2] , geboren [geboortedag 3] 2000,
een of meer seksuele handelingen heeft verricht, te weten
- die [aangeefster 2] te hebben aangesproken met ‘Hey sexy’ en/of
- met zijn hand de arm en/of schouder van die [aangeefster 2] heeft gestreeld en/of aangeraakt en/of
- met zijn hand in de zij van die [aangeefster 2] heeft gestreeld en/of aangeraakt en/of
- met zijn hand de (zijkant) van de borst van die [aangeefster 2] heeft gestreeld en/of
aangeraakt,
terwijl hij, verdachte, wist, althans ernstige reden had om te vermoeden dat bij die [aangeefster 2] daartoe de wil ontbrak;
( art 240 Wetboek van Strafrecht, art 241 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
3
hij op of omstreeks 5 september 2024 te [plaats] met een persoon, te weten [aangeefster 3] , geboren [geboortedag 4] 1999,
een of meer seksuele handelingen heeft verricht, te weten
- met zijn hand de hand van die [aangeefster 3] heeft vastgehouden en/of met zijn hand de arm en/of schouder van die [aangeefster 3] heeft gestreeld en/of vastgepakt en/of aangeraakt en/of
- met zijn hand in de zij van die [aangeefster 3] heeft gestreeld en/of aangeraakt en/of
- met zijn hand de borst van die [aangeefster 3] heeft vastgepakt en/of aangeraakt en/of
- ( meermaals) kort voor en na deze handelingen, naar die [aangeefster 3] heeft gelachen, geknipoogd en/of zijn tong heeft uitgestoken,
terwijl hij, verdachte, wist, althans ernstige reden had om te vermoeden dat bij die [aangeefster 3] daartoe de wil ontbrak;
( art 240 Wetboek van Strafrecht, art 241 lid 1 Wetboek van Strafrecht )