Uitspraak
1.[gedaagde 1] ,
2.
[gedaagde 2],
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, heeft eiser, een familielid, een vordering ingesteld tegen zijn broer en diens echtgenote. De vordering betreft een geldlening van in totaal € 23.800,00 die eiser aan hen heeft verstrekt in de periode van 12 juli 2023 tot en met 2 juni 2024. Eiser heeft achttien keer bedragen overgemaakt naar de bankrekeningen van zijn broer en schoonzus, met als omschrijving 'lening'. De gedaagden hebben de vordering erkend, maar voeren een verrekeningsverweer aan, stellende dat eiser hen onrechtmatig heeft benadeeld door als geldezel op te treden en heimelijk geld over te maken naar zijn eigen rekening.
De kantonrechter heeft de procedure gevolgd, waarbij gedaagden niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling. Eiser heeft zijn vordering onderbouwd met overschrijvingsbewijzen. De kantonrechter oordeelt dat het verrekeningsverweer van gedaagden onvoldoende onderbouwd is en dat de vordering van eiser toewijsbaar is. De kantonrechter heeft ook de buitengerechtelijke kosten van € 1.200,00 toegewezen, omdat aan de wettelijke eisen is voldaan. Gedaagden zijn in het ongelijk gesteld en moeten de proceskosten betalen, die zijn begroot op € 2.088,97. Het vonnis is uitgesproken op 2 juli 2025.