In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende, een B.V., tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 17 december 2023. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, een appartement in Bergen op Zoom, vastgesteld op € 394.000 per 1 januari 2022. Belanghebbende vond deze waarde te hoog en stelde dat de waarde maximaal € 285.612 zou moeten zijn. De rechtbank heeft het beroep op 6 maart 2025 voor het eerst behandeld, waarbij belanghebbende werd vertegenwoordigd door een gemachtigde van WOZ-Consultants. De heffingsambtenaar verdedigde de vastgestelde waarde en voerde een taxatiematrix aan ter onderbouwing van de WOZ-waarde.
De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar niet voldoende heeft aangetoond dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. De rechtbank stelt de waarde van de woning schattenderwijs vast op € 365.000, omdat geen van beide partijen de door hen voorgestelde waarde aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak op bezwaar en vermindert de WOZ-waarde en de bijbehorende aanslag OZB. Tevens wordt de heffingsambtenaar veroordeeld tot betaling van het griffierecht en proceskosten aan belanghebbende.