ECLI:NL:RBZWB:2025:5973

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 augustus 2025
Publicatiedatum
5 september 2025
Zaaknummer
C/02/438459 / JE RK 25-1434
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Jansen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling voor twee minderjarigen met verschillende duur

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 augustus 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De zaak is behandeld met gesloten deuren, waarbij de moeder en haar advocaat, mr. M.C.G. Voogt, aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Brabant. De kinderrechter heeft de minderjarigen naar hun mening gevraagd, waarbij [minderjarige 1] een brief heeft geschreven die tijdens de zitting is besproken, terwijl [minderjarige 2] geen mening heeft gegeven.

De moeder is belast met het ouderlijk gezag over beide kinderen, die bij haar wonen. De kinderrechter heeft eerder, op 3 september 2024, de ondertoezichtstelling van de kinderen ingesteld, die op 3 maart 2025 is verlengd. De GI heeft verzocht om de ondertoezichtstelling van beide kinderen te verlengen voor een jaar, maar de kinderrechter heeft besloten om de verlenging voor [minderjarige 1] voor een jaar en voor [minderjarige 2] voor zes maanden toe te kennen. De kinderrechter oordeelt dat [minderjarige 1] nog intensieve begeleiding nodig heeft, terwijl [minderjarige 2] enige vooruitgang heeft geboekt, maar ook nog ondersteuning nodig heeft.

De kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De zaak is aangehouden tot een pro forma datum, waarbij de GI en de moeder hun standpunten moeten kenbaar maken over het resterende deel van het verzoek. De kinderrechter heeft benadrukt dat de ontwikkeling van beide kinderen nog steeds ernstig bedreigd wordt en dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk blijft.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/438459 / JE RK 25-1434
Datum uitspraak: 26 augustus 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
Jeugdbescherming Brabant,locatie Etten-Leur,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2009 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2016 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. M.C.G. Voogt uit Breda.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 1 augustus 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 26 augustus 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder met haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de GI.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar hun mening gevraagd. [minderjarige 2] heeft geen mening gegeven. [minderjarige 1] heeft een brief geschreven, maar deze brief heeft de kinderrechter niet voor de zitting ontvangen. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter de brief van [minderjarige 1] via de GI kunnen lezen.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij hun moeder.
2.3.
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 3 september 2024 zijn de minderjarigen onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 3 september 2024 tot 3 maart 2025 en is de behandeling van het verdere verzoek aangehouden. Bij beschikking van 20 februari 2025 zijn de minderjarigen onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 3 maart 2025 tot 3 september 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen voor de duur van een jaar en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De GI heeft ter onderbouwing van het verzoek aangegeven dat begin 2025 een begeleidster van de [hulpverlening] is gestart met intensieve begeleiding van vier uur per dag van het gezin. Er is eerst gericht op stabilisatie en structuur in het gezin. Uit de eerdere gezinsopname is gebleken dat de moeder problemen ondervindt met het huishouden en de dagelijkse structuur met de kinderen, dat er zorgen zijn over haar opvoedvaardigheden en dat zij praktische ondersteuning nodig heeft bij regelzaken. Het huis is inmiddels opgeruimd. Er is ook een WLZ-aanvraag gedaan voor huishoudelijke ondersteuning. Er is ingezet op het verdiepen van de opvoedvaardigheden van de moeder, het vergroten van de zelfstandigheid van de kinderen en het verstevigen van routines. De moeder accepteert de begeleiding van [hulpverlening] en toont inzet voor de leerdoelen. De moeder is bij [zorgverlening] aangemeld voor begeleid wonen. Zij staat hier ook achter. Concluderend stelt de GI dat de moeder een goede vooruitgang heeft laten zien. Ze lijkt ook rustiger en meer overzicht te hebben. Er is echter nog veel werk aan de winkel. Er is intensieve begeleiding nodig, zodat de kinderen zich weer kunnen gaan ontwikkelen, naar school gaan en een stabiele thuissituatie hebben. Regievoering vanuit de GI is nog noodzakelijk. [minderjarige 2] heeft zelfbepalend gedrag laten zien, waarbij ze ook fysiek gedrag kon vertonen. De verbeterde structuur in het gezin is helpend voor haar. Ook vanuit school komen er signalen dat het beter gaat met [minderjarige 2] . De moeder heeft PMT voor [minderjarige 2] voorgesteld. [minderjarige 2] is daar inmiddels voor aangemeld. De GI kan zich voor [minderjarige 2] erin vinden om de ondertoezichtstelling uit te spreken voor zes maanden en de overige zes maanden aan te houden om te bezien of ten aanzien van haar de moeder de hulpverlening in het vrijwillig kader kan krijgen. Er zijn echter nog wel grote zorgen over [minderjarige 1] . Het lukt haar op dit moment niet om naar school te gaan. Er wordt gezocht naar een passende dagbesteding. Ze heeft inmiddels een eigen begeleider vanuit [hulpverlening] . Ze krijgt hier steeds meer een vertrouwensband mee. [minderjarige 1] moet nog leren haar ervaringen, gevoelens en gedachten te uiten en er wordt ingezet op een goed dag-nachtritme en het vergroten van haar zelfstandigheid. Ten aanzien van [minderjarige 1] is een langere duur van de ondertoezichtstelling nodig. Dit heeft enerzijds te maken met het feit dat [minderjarige 1] langdurige zorg en begeleiding nodig zal hebben en anderzijds met de medewerking van [minderjarige 1] daarbij.
4.2.
De moeder heeft aangegeven dat ze blij is met de hulpverlening. Ze heeft ook meer regie gekregen. Zo heeft zij PMT voorgesteld voor [minderjarige 2] . Ze heeft ook zelf aangegeven naar begeleid wonen te willen gaan. De wachtlijst daarvoor is anderhalf tot twee jaar. Ook is nog de vraag op basis waarvan dit vergoed gaat worden, de WLZ of op de Jeugdwet. De advocaat van de moeder heeft naar voren gebracht dat ten aanzien van [minderjarige 2] wordt gevraagd om de verlenging van de ondertoezichtstelling te beperken tot zes maanden, onder aanhouding van het resterende verzoek. De moeder werkt mee met de hulpverlening en het gaat al beter met [minderjarige 2] . Er zal in de komende tijd PMT worden ingezet. Daarna kan gekeken worden of de hulpverlening ten aanzien van [minderjarige 2] in het vrijwillig kader verder kan. Voor [minderjarige 1] is verlenging van de ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar nog nodig. Zij is pas net begonnen met de begeleiding. De moeder geeft aan dat [minderjarige 1] door haar problematiek kijkt hoe ver ze over de grens kan gaan. Zij moet daar nog mee leren omgaan. De moeder is het ermee eens dat voor [minderjarige 1] een langere ondertoezichtstelling nodig is. Zij heeft langer hulp nodig. Het is nodig dat er een stok achter de deur middels de ondertoezichtstelling is, omdat [minderjarige 1] anders over haar heen loopt.

5.De beoordeling

5.1.
De kinderrechter kan op grond van artikel 1:260 eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar, als aan de grond van de ondertoezichtstelling (zoals beschreven in artikel 1:255 eerste lid BW) is voldaan.
De kinderrechter kan op grond van artikel 1:255 eerste lid BW een minderjarige onder toezicht stellen van een GI wanneer die minderjarig zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Daarnaast moet:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van deze bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouder(s) die het gezag uitoefenen, niet of onvoldoende worden geaccepteerd door hen worden geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd zijn dat de ouder(s) die het gezag uitoefenen de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige in staat zijn te dragen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbare termijn.
5.2.
De kinderrechter is van oordeel dat aan de voorwaarden voor een verlenging van de ondertoezichtstelling is voldaan. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] worden nog steeds ernstig in hun ontwikkeling bedreigd. De moeder heeft in het afgelopen jaar goede stappen gezet naar meer structuur in haar huishouden en in het leven van de kinderen. Met de GI vindt de kinderrechter dat er echter nog een aantal stappen moeten worden gezet, zodat de kinderen weer tot ontwikkeling kunnen komen.
5.3.
De ernstige ontwikkelingsbedreiging kan nog onvoldoende weggenomen worden met de vrijwillige hulpverlening. De moeder heeft ook aangegeven dat zij regievoering vanuit de GI voor beide kinderen (voor de een wat minder dan de ander) nog nodig vindt. De ondertoezichtstelling is daarom nog steeds benodigd.
5.4.
Ondanks dat er één verzoek is gedaan voor verlenging van de ondertoezichtstelling over beide kinderen, vindt de kinderrechter onderscheid in de duur van de verlenging tussen de kinderen aangewezen.
5.5.
[minderjarige 1] ’s ontwikkelingsbedreiging is nog niet althans onvoldoende afgenomen. Zij heeft nog intensieve begeleiding en hulpverlening nodig. Daarnaast is het voor [minderjarige 1] ook lastig om die hulpverlening goed te accepteren en daaraan mee te werken. Uit haar brief blijkt ook dat ze het lastig vindt dat anderen iets van haar en van haar moeder willen en dat ze dit liever niet wil. Ze wil eigenlijk niet leren omgaan met haar problemen, maar ze begrijpt dat het wel zal moeten. Zowel de GI als de moeder hebben aangegeven dat verlenging van de ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar voor [minderjarige 1] nog wel nodig is. De kinderrechter zal de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] dan ook voor de duur van een jaar verlengen.
5.6.
[minderjarige 2] ’s ontwikkelingsbedreiging is in de afgelopen periode iets afgenomen. Zij is gebaat bij de structuur die nu aan haar wordt geboden. Ook school heeft positieve signalen afgegeven over haar gedrag. Er is nog wel sprake van kind-eigenproblematiek en [minderjarige 2] moet nog leren haar emoties te herkennen en op een goede manier te uiten. [minderjarige 2] zal nog PMT volgen in de komende periode. Mogelijk kan over een half jaar de begeleiding ten aanzien van [minderjarige 2] in het vrijwillig kader worden voortgezet. De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] verlengen voor de duur van zes maanden, onder aanhouding van het resterende verzoek tot een nader te plannen zitting.
5.7.
Aangezien het zittingsrooster van de rechtbank het niet toelaat om op dit moment een nadere dag en tijdstip te agenderen waarop de volgende zitting zal plaatsvinden, zal de zaak worden aangehouden tot hierna te noemen pro forma datum.
5.8.
De kinderrechter verzoekt de GI om twee weken vòòr de pro forma datum schriftelijk verslag uit te brengen over het verloop van de ondertoezichtstelling over [minderjarige 2] en aan te geven of het resterende verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling over [minderjarige 2] zal worden gehandhaafd of worden ingetrokken.
5.9.
De kinderrechter verzoekt de (advocaat van de) moeder om uiterlijk op de pro forma datum haar standpunt te geven over het resterende deel van het verzoek.
5.10.
Indien het verzoek over [minderjarige 2] door de GI gehandhaafd blijft en de moeder een zitting wenst, zal de zaak vervolgens op zitting worden gepland. Tot de pro forma datum kunnen partijen eventuele verhinderdata aan de rechtbank doorgeven.
5.11.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] met ingang van 3 september 2025 tot 3 september 2026;
6.2.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] met ingang van 3 september 2025 tot 3 maart 2026;
6.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
houdt de behandeling van het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling
over [minderjarige 2]voor het overige aan
tot dinsdag 20 januari 2026 pro forma;
6.5.
verzoekt de GI om
uiterlijk twee weken voor deze pro forma datumschriftelijk verslag uit te brengen en haar standpunt kenbaar te maken over het resterende deel van het verzoek, zoals in overweging 5.8 weergegeven;
6.6.
verzoekt de (advocaat van de) moeder om
uiterlijk op deze pro formadatum haar standpunt kenbaar te maken over het resterende deel van het verzoek, zoals in overweging 5.9 weergegeven;
6.7.
verzoekt de griffier van de rechtbank, indien de GI het verzoek handhaaft en de moeder zitting wenst, deze zaak uiterlijk op voornoemde pro forma datum, met inachtneming van eventuele verhinderdata van partijen en de afloopdatum van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] (3 maart 2026), te plannen op een nader te bepalen zitting en de GI en de moeder (en haar advocaat) hiervoor tijdig op te roepen;
6.8.
behoudt zich verder iedere beslissing voor.
Deze beschikking is gegeven door mr Jansen, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 26 augustus 2025, in aanwezigheid van mr. Verger-Maas als griffier, en uitgewerkt op 5 september 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.