In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 augustus 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een zorgmachtiging voor een betrokkene, geboren in 1986. De rechtbank heeft de machtiging verleend op verzoek van de officier van justitie, die een zorgmachtiging voor de duur van twaalf maanden vroeg. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de beslistermijn, zoals vastgelegd in de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz), was overschreden. Het verzoek was op 15 juli 2025 ingediend, maar de rechtbank had uiterlijk op 5 augustus 2025 moeten beslissen. Hierdoor kon de zorgmachtiging niet voor de gevraagde duur van twaalf maanden worden verleend, maar werd deze beperkt tot zes maanden, wat ook overeenkwam met het pleidooi van de advocaat van de betrokkene.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene lijdt aan een psychische stoornis, specifiek een schizofreniespectrum- en andere psychotische stoornissen, die ernstig nadeel veroorzaakt. Dit nadeel omvat levensgevaar, ernstig lichamelijk letsel, ernstige psychische schade, verwaarlozing en gevaar voor de veiligheid van personen en goederen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat verplichte zorg noodzakelijk is, omdat er geen mogelijkheden voor passende zorg op vrijwillige basis zijn. De betrokkene is ontrouw aan het gebruik van medicatie en heeft geen ziektebesef.
De rechtbank heeft de volgende vormen van verplichte zorg toegewezen: toedienen van medicatie, verrichten van medische controles, beperken van de bewegingsvrijheid, insluiten, uitoefenen van toezicht, en onderzoek aan kleding of lichaam. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen minder bezwarende alternatieven zijn die hetzelfde effect zouden hebben. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met het rechtsmiddel van cassatie open tegen deze beschikking.