In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 augustus 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De zaak is aangespannen door Jeugdbescherming Brabant, de gecertificeerde instelling, die verzocht om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van negen maanden. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder en de vader van [minderjarige] gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen, maar dat de moeder niet aanwezig was op de zitting, ondanks dat zij correct was opgeroepen. De vader en de advocaat van de moeder waren wel aanwezig. De kinderrechter heeft de relevante stukken, waaronder het verzoekschrift, in overweging genomen.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ontwikkeling van [minderjarige] nog steeds ernstig bedreigd wordt en dat de opvoedingssituatie bij de moeder en de schoolgang van [minderjarige] nog pril zijn. De GI heeft aangegeven dat er positieve ontwikkelingen zijn, maar dat er nog steeds ondersteuning nodig is, vooral in verband met traumatherapie voor [minderjarige]. De kinderrechter heeft de verlenging van de ondertoezichtstelling noodzakelijk geacht, omdat de ouders niet goed kunnen communiceren en de situatie nog niet stabiel genoeg is om over te dragen aan een vrijwillig kader. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd van 3 september 2025 tot 3 juni 2026 en de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
De kinderrechter heeft ook de doelen van de GI beoordeeld en besloten dat het doel van onbelast contact met beide ouders niet haalbaar is, evenals het doel van communicatie tussen de ouders. Het doel dat [minderjarige] een opvoedsituatie heeft met rust, duidelijkheid, structuur en veiligheid blijft wel bestaan. De beslissing is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.