ECLI:NL:RBZWB:2025:6009

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 augustus 2025
Publicatiedatum
8 september 2025
Zaaknummer
11482818 CV EXPL 25-117 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van facturen en aansprakelijkheid voor schade door tekortkomingen in boekhouding

In deze civiele zaak heeft eiseres in conventie, [de boekhouder] B.V., vorderingen ingesteld tegen gedaagde in conventie, [transportbedrijf], voor onbetaalde facturen voor fiscale en administratieve werkzaamheden. [transportbedrijf] heeft de facturen niet betaald, omdat hij het niet eens is met diverse posten. De kantonrechter heeft de vordering van [de boekhouder] gedeeltelijk toegewezen. In reconventie heeft [transportbedrijf] een verklaring voor recht gevorderd dat [de boekhouder] aansprakelijk is voor de door hem geleden schade door tekortkomingen in de boekhouding. De kantonrechter heeft deze vordering in reconventie afgewezen, omdat niet is komen vast te staan dat [de boekhouder] tekort is geschoten in haar verplichtingen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat er geen sprake was van een ondeugdelijke uitvoering van de werkzaamheden door [de boekhouder] en dat de aansprakelijkheid niet kan worden aangenomen. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Tilburg
Zaaknummer: 11482818 \ CV EXPL 25-117
Vonnis van 6 augustus 2025
in de zaak van
[de boekhouder] B.V.,
te [plaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [de boekhouder] ,
gemachtigde: [gemachtigde 1] ,
tegen
[naam 1] , H.O.D.N. [transportbedrijf],
te [plaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [transportbedrijf] ,
gemachtigde: [gemachtigde 2] .

1.De zaak in het kort

[de boekhouder] heeft [transportbedrijf] facturen gestuurd voor fiscale en administratieve werkzaamheden die zij voor [transportbedrijf] heeft uitgevoerd. [transportbedrijf] heeft deze facturen niet betaald, omdat hij het niet eens is met diverse posten. De door [de boekhouder] gevorderde facturen worden gedeeltelijk toegewezen. In reconventie vordert [transportbedrijf] een verklaring voor recht dat [de boekhouder] door tekortschieten aansprakelijk is voor de door [transportbedrijf] geleden schade, betaling van de geleden schade en een mogelijke boete die zij opgelegd krijgt door de belastingdienst. De kantonrechter wijst de vordering in reconventie af.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 26 februari 2025
- de conclusie van antwoord in reconventie
- de mondelinge behandeling van 21 juni 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
3. De feiten
Tussen partijen staan in conventie en in reconventie de volgende relevante feiten vast;
de boekhouding van [transportbedrijf] werd vanaf aanvang 2022 gedaan door [werknemer] , onder de naam [werknemer] [de boekhouder] ;
[werknemer] was als freelancer in dienst bij [de boekhouder] ;
in augustus 2022 heeft een intakegesprek plaatsgevonden tussen [werknemer] en [transportbedrijf] waarbij is gesproken over het verzorgen van de boekhouding, het doen van de btw-aangifte/omzetbelasting, het samenstellen van de jaarrekening en het doen van de inkomstenbelasting door [de boekhouder] . [werknemer] bleef het aanspreekpunt voor [transportbedrijf] maar de facturatie zou via [de boekhouder] verlopen. [de boekhouder] ging ook de administratie mee verzorgen;
er was sprake van een abonnement waarbij maandelijks een vast bedrag werd betaald. De vergoeding voor de werkzaamheden bedroeg voor het jaar 2022
€ 110,00 excl. btw per maand, vanaf 1 januari 2023 € 115,50 excl. btw per maand en vanaf maart 2024 € 121,28 excl. btw per maand. Werkzaamheden die niet onder het abonnement vallen worden apart in rekening gebracht;
[de boekhouder] heeft werkzaamheden verricht en daarvoor facturen gestuurd. Tot 31 maart 2024 heeft [transportbedrijf] de facturen betaald;
[transportbedrijf] heeft de facturen met [factuurnummer 1] , [factuurnummer 2] , [factuurnummer 3] met factuurdatum 31 maart 2024, factuur met [factuurnummer 4] van 2 april 2024 en de factuur met [factuurnummer 5] van 26 april 2024 onbetaald gelaten. Dit betreft een totaalbedrag van € 6.005,47;
vanwege het uitblijven van betaling, heeft [de boekhouder] op 23 april 2024 de dienstverlening voor [transportbedrijf] beëindigd.

4.Het geschil

in conventie
4.1.
[de boekhouder] vordert betaling door [transportbedrijf] van een bedrag van
€ 7.165,77 te vermeerderen met de contractuele vertragingsrente over € 6.005,47 vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van volledige betaling.
4.2.
[de boekhouder] legt aan haar vordering ten grondslag dat [transportbedrijf] vijf facturen onbetaald heeft gelaten voor verrichte werkzaamheden door [de boekhouder] . Hierdoor is [transportbedrijf] tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichting die voortvloeit uit een tussen partijen bestaande overeenkomst. [de boekhouder] doet een beroep op artikel 8.3 en 8.6 voor de buitengerechtelijke incassokosten en gevorderde rente.
4.3.
[transportbedrijf] voert verweer. [transportbedrijf] betwist dat hij de gevorderde facturen moet betalen omdat de werkzaamheden waar de facturen op zien vallen onder het abonnement. Door [de boekhouder] is niet aangetoond dat de separaat gefactureerde werkzaamheden niet vielen onder de al overeengekomen werkzaamheden en onder de werkzaamheden die vallen onder het vaste maandbedrag. Daarnaast heeft [de boekhouder] niet aangetoond dat de vermeende meerwerkzaamheden tijdig (vooraf) aan [transportbedrijf] zijn aangekondigd en dat [transportbedrijf] deze heeft geaccordeerd. Verder betwist [transportbedrijf] dat de algemene voorwaarden van toepassing zijn omdat hij deze nooit heeft ontvangen. Om die reden is hij dan ook geen boete verschuldigd, zoals gevorderd met factuur [factuurnummer 5] .
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
4.5.
[transportbedrijf] vordert:
voor recht te verklaren dat door niet deugdelijk verwerken en tijdig opleveren van de juiste cijfers betreffende het boekjaar 2022 [de boekhouder] toerekenbaar tekort is geschoten jegens [transportbedrijf] en derhalve aansprakelijk is voor de daardoor door [transportbedrijf] geleden schade, waaronder begrepen doch niet beperkt tot de fiscale boete zoals omschreven;
[de boekhouder] te veroordelen tot betaling van € 2.475,00 terzake geleden schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het vonnis tot de dag van volledige betaling
[de boekhouder] voorwaardelijk te veroordelen tot betaling van €469,00, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de datum van het vonnis, tot de dag van volledige betaling;
[de boekhouder] te veroordelen tot betaling van € 887,50 aan gemaakte kosten voor juridische bijstand in het buitengerechtelijk traject, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf datum vonnis tot aan de dag van volledige voldoening;
veroordeling van [de boekhouder] in de proceskosten.
4.6.
[transportbedrijf] legt aan zijn vordering ten grondslag dat sprake is van een ondeugdelijke uitvoering van de werkzaamheden door [de boekhouder] , in ieder geval ten aanzien van het boekjaar 2022. Hierdoor heeft [transportbedrijf] schade geleden, welke schade hij vergoed wil zien door [de boekhouder] . De schade bestaat uit een bedrag dat [transportbedrijf] verschuldigd is aan zijn nieuwe boekhouder [naam 2] om de ondeugdelijke boekhouding door [de boekhouder] te herstellen en doordat [de boekhouder] de boekhouding niet heeft overgedragen aan [naam 2] . [transportbedrijf] vordert een mogelijke boete die door de Belastingdienst zal worden opgelegd omdat de boekhouding door [de boekhouder] niet tijdig is ingediend.
4.7.
[de boekhouder] voert verweer. [de boekhouder] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [transportbedrijf] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [transportbedrijf] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [transportbedrijf] in de kosten van deze procedure.
4.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in conventie
Overeenkomst tussen partijen
5.1.
De kantonrechter stelt vast dat partijen een mondelinge overeenkomst hebben gesloten op grond waarvan [de boekhouder] vanaf augustus 2022 de administratie zou verzorgen voor de eenmanszaak van [transportbedrijf] voor een vast bedrag per maand.
De algemene voorwaarden zijn niet van toepassing, zodat de boete wordt afgewezen zoals gevorderd in factuur [factuurnummer 5]
5.2.
[de boekhouder] stelt dat de algemene voorwaarden van toepassing zijn en voert ter onderbouwing van haar standpunt aan dat dit blijkt uit het verslag van het intakegesprek waarop is vermeld dat deze voorwaarden zijn besproken. [transportbedrijf] betwist dat de algemene voorwaarden van toepassing zijn. Hij voert daartoe aan dat deze niet besproken zijn tijdens het intakegesprek en dat hij deze ook niet heeft ontvangen. Daarom stelt hij dat hij de factuur met [factuurnummer 5] met een bedrag van € 704,40 niet hoeft te betalen. De kantonrechter oordeelt als volgt. De enkele omstandigheid dat er een intern document is van het intakegesprek waarop staat dat de algemene voorwaarden zijn besproken, zonder dat dit document door partijen is ondertekend, is onvoldoende om aan te kunnen nemen dat de algemene voorwaarden daadwerkelijk onderwerp van gesprek zijn geweest. Gelet op de betwisting van [transportbedrijf] dat hierover is gesproken in augustus 2022, maakt dat naar het oordeel van de kantonrechter niet kan komen vast te staan dat de algemene voorwaarden onderdeel zijn van de overeenkomst tussen partijen. Bovendien is ook niet vast komen te staan dat de algemene voorwaarden aan [transportbedrijf] zijn overhandigd. Weliswaar heeft [de boekhouder] aangevoerd dat de algemene voorwaarden als bijlage bij
e-mailberichten van 19 december 2022 en 25 januari 2023 over prijswijzigingen zijn toegestuurd aan [transportbedrijf] , maar het later alsnog toesturen van deze voorwaarden maakt niet dat deze alsnog op de overeenkomst van toepassing zijn. Het gevolg daarvan is dat de kantonrechter de daarop gegronde vordering van [de boekhouder] tot betaling van de boete van € 60% van de resterende contractwaarde na tussentijdse beëindiging van het contract afwijst. Op de vorderingen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten en de contractuele rente op grond van de algemene voorwaarden, gaat de kantonrechter hierna onder punt 5.13 en 5.14 verder in.
Factuur [factuurnummer 1]
5.3.
[de boekhouder] vordert betaling van een bedrag van € 2.440,80 voor de volgende werkzaamheden: Boekhouding 2021, Omzetbelasting 2021, Jaarrekening 2021 en Inkomstenbelasting 2021. De kantonrechter wijst een bedrag toe van € 902,66 (inclusief btw) voor de verrichte werkzaamheden voor de jaarrekening 2021 en licht hierna toe waarom.
5.4.
Vanaf 1 januari 2022 deed [werknemer] de administratie voor [transportbedrijf] . [transportbedrijf] betaalde daar een maandelijks bedrag voor. Ter zitting heeft [transportbedrijf] toegelicht dat tijdens het intakegesprek in augustus 2022 alleen is besproken dat [de boekhouder] vanaf augustus 2022 de administratie zou doen en welk tarief [transportbedrijf] daar maandelijks voor moet betalen. Ten aanzien van de jaarrekening 2021 heeft [transportbedrijf] ter zitting erkend dat de werkzaamheden hiervoor niet onder de abonnementskosten zouden vallen, maar dat de kosten voor deze werkzaamheden apart in rekening zouden worden gebracht. Hij heeft toegelicht dat [werknemer] hier vanaf januari 2022 al mee was gestart en dat de werkzaamheden grotendeels afgerond waren.
5.5.
Naar het oordeel van de kantonrechter is vast komen te staan dat de werkzaamheden voor de jaarrekening 2021 nog niet waren afgerond omdat hierover tussen [transportbedrijf] en
[de boekhouder] meermaals is gecorrespondeerd waarbij [de boekhouder] meermaals aanvullende stukken en informatie heeft opgevraagd. Omdat dit werkzaamheden betreft waarvan vast staat dat voor partijen duidelijk was dat deze niet onder het abonnementstarief vielen is [transportbedrijf] een passend uurtarief verschuldigd aan [de boekhouder] . Wel geldt dit alleen voor de werkzaamheden voor het opstellen van de jaarrekening 2021, nu uit de stukken niet is gebleken dat [transportbedrijf] ook op de andere werkzaamheden die vermeld staan op deze factuur bedacht hoefde te zijn en ook niet is gebleken dat [transportbedrijf] hier expliciet een opdracht toe heeft gegeven of dat hier tussen partijen over is gecorrespondeerd. Niet is komen vast te staan dat tijdens het intakegesprek in augustus 2022 door [werknemer] namens [de boekhouder] met [transportbedrijf] afspraken zijn gemaakt over verdere werkzaamheden die gekwalificeerd moeten worden als inhaalwerkzaamheden, die vervolgens afgerekend worden op regiebasis. Daarom hoefde [transportbedrijf] er niet op bedacht te zijn dat [de boekhouder] ook voor de overige op de factuur vermelde werkzaamheden (achteraf) een apart uurtarief in rekening zou brengen. Daarbij weegt de kantonrechter mee dat [de boekhouder] ook niet heeft gewaarschuwd dat de overige werkzaamheden voor het jaar 2021 nodig waren en dat deze tot extra kosten zouden leiden. Als [de boekhouder] dat wel voor ogen had, dan had zij daar als goed opdrachtnemer (artikel 7:401 BW) vooraf transparant over moeten zijn. Door [de boekhouder] is hiertoe ook geen specifiek bewijsaanbod gedaan. Zij loopt er zelf op vooruit dat [werknemer] hier niets over kan verklaren wat relevant is, reden waarom de kantonrechter geen aanleiding ziet om [werknemer] op dit punt te horen. Het voorgaande betekent dat [transportbedrijf] voor de werkzaamheden voor de jaarrekening 2021 een redelijk loon is verschuldigd omdat partijen geen uurtarief zijn overeengekomen (artikel 7:405 BW). Niet is vast komen te staan dat de door [de boekhouder] gehanteerde uurtarieven voor de werkzaamheden onredelijk zouden zijn. Volgens [de boekhouder] gaat het om een redelijk loon zoals gebruikelijk in de branche en dit is door [transportbedrijf] ook niet betwist. Daarom moet [transportbedrijf] het gevorderde bedrag van € 902,66 betalen voor de verrichte werkzaamheden die zien op het opstellen van de jaarrekening 2021.
Factuur [factuurnummer 2]
5.6.
[de boekhouder] vordert een bedrag van € 2.217,25 voor verrichte werkzaamheden “Boekhouding en omzetbelasting januari t/m juli 2022”. [transportbedrijf] betwist deze kosten verschuldigd te zijn en voert daartoe aan dat hij er niet op is gewezen door [de boekhouder] dat dit inhaalwerkzaamheden betreffen die apart in rekening worden gebracht. Bovendien zijn deze werkzaamheden al door [werknemer] gedaan en afgerond, voert [transportbedrijf] aan.
5.7.
Uit de door [werknemer] gestuurde e-mailberichten van 28 april 2022, 30 april 2022 en 18 juli 2022 aan [transportbedrijf] volgt dat de aangiften btw Q1 en Q2 zijn ingediend bij de Belastingdienst. [werknemer] schrijft daarnaast dat [transportbedrijf] nog een factuur ontvangt per
1 juli 2022 en dat de verdere facturatie zal verlopen via [de boekhouder] . [de boekhouder] verwijst ter onderbouwing van haar standpunt dat zij en [werknemer] niet beiden voor dezelfde werkzaamheden hebben gefactureerd naar een verklaring van [werknemer] (productie 10). In deze verklaring is onder meer opgenomen: “
De facturatie aan [naam 3] had betrekking op Verzekeringen, Truckfinanciering en Hypotheken. Er zij een paar kleine facturen geweest m.b.t. de administratie ( [naam 4] en btw) maar ik kan me niet voorstellen dat [de boekhouder] voor dezelfde werkzaamheden een rekening stuurde. Er kunnen bij een jaaropmaak en noodzakelijke controle altijd in regie additionele uren bij komen.”
5.8.
De kantonrechter overweegt dat [transportbedrijf] vanaf januari 2022 aan [werknemer] is gaan betalen voor onder meer het verzorgen van de aangifte omzetbelasting. Uit de overgelegde stukken volgt dat [transportbedrijf] , voordat hij overstapt naar [de boekhouder] ,
e-mailberichten van [werknemer] ontvangt waarin hij vermeldt dat de aangifte omzetbelasting Q1 en Q2 is gedaan. [transportbedrijf] mocht zonder nadere toelichting of waarschuwing ervan uitgaan dat deze werkzaamheden in de abonnementskosten van [werknemer] zaten en dat deze werkzaamheden waren afgerond op het moment dat hij overstapte naar [de boekhouder] . De ingebrachte verklaring van [werknemer] acht de kantonrechter onvoldoende concreet om te weerleggen dat [transportbedrijf] al voor de betreffende werkzaamheden heeft betaald aan [werknemer] . [transportbedrijf] hoefde er niet op bedacht te zijn dat voor de aangifte omzetbelasting Q1 en Q2 nog extra kosten in rekening zouden worden gebracht. Dit te meer vanwege het tijdsverloop: uit de specificatie van de factuur blijkt dat de laatste werkzaamheden zijn verricht op 27 september 2022 en de factuur dateert pas van 31 maart 2024.
Factuur [factuurnummer 3]
5.9.
[de boekhouder] vordert een bedrag van € 496,27 (incl. btw) voor “Diverse inzake belastingschulden en betalingsregeling”. [transportbedrijf] heeft erkend dat hij hier opdracht voor heeft gegeven, maar hij heeft aangevoerd dat hem is toegezegd dat de werkzaamheden € 250,00 (exclusief btw) zouden kosten voor het aanvragen van uitstel voor het indienen van twee aanslagen in plaats van het nu gefactureerde bedrag van € 410,14 (exclusief btw). [de boekhouder] heeft toegelicht dat de verzochte werkzaamheden meer betroffen dan enkel het invullen van een formulier en dat deze werkzaamheden ook in rekening zijn gebracht.
5.10.
De kantonrechter is met [transportbedrijf] van oordeel dat hij de afspraak zo had mogen begrijpen dat voor een bedrag van € 250,00 alles werd gedaan wat samenhangt met het aanvragen van uitstel voor deze aanslagen. Uit de urenspecificatie volgt dat de tweede en derde regel (“Form. Uitstel van betaling ondernemers en Voorbereidingen en “mail [naam 3] voor informatie”) samen € 245,00 exclusief btw bedragen en € 296,45 inclusief btw. Gelet op het voorgaande wijst de kantonrechter daarom een bedrag toe van € 296,45.
Factuur [factuurnummer 4]
5.11.
Deze factuur ziet op abonnementskosten voor april 2024. Hoewel [transportbedrijf] betwist deze kosten verschuldigd te zijn, oordeelt de kantonrechter dat [transportbedrijf] het gefactureerde bedrag van € 146,75 (incl. btw) moet betalen. Ter zitting is gebleken dat [transportbedrijf] niet al in maart 2024 zelf is opgestapt omdat hij - zoals hij zelf stelt - ongenoegen had over de dienstverlening, maar dat de dienstverlening is geëindigd omdat [de boekhouder] op 23 april 2024 aankondigde de overeenkomst te beëindigen en [transportbedrijf] daarmee heeft ingestemd. De overeenkomst is daarmee feitelijk eind april beëindigd. Door [de boekhouder] is voldoende gemotiveerd en onderbouwd dat zij in de periode januari tot en met april 2024 werkzaamheden heeft uitgevoerd, zodat [transportbedrijf] deze factuur moet betalen.
Het totaal toe te wijzen bedrag van de facturen is € 1.320,39
5.12.
Op grond van het bovenstaande moet [transportbedrijf] nog de volgende bedragen (inclusief btw) aan [de boekhouder] betalen:
Jaarrekening 2021 € 902,66
Administratie april € 146,75
Werkzaamheden [naam 5] € 296,45
--------------------------------------------------
Totaal € 1.345,86‬
De kantonrechter wijst de buitengerechtelijke incassokosten toe op grond van de wet
5.13.
[de boekhouder] vordert betaling van een bedrag van € 675,27 aan buitengerechtelijke incassokosten op grond van haar algemene voorwaarden. Nu deze algemene voorwaarden niet van toepassing zijn, wijst de kantonrechter de vordering op deze grond af. Wel moet de kantonrechter volgens artikel 25 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ambtshalve nagaan op welke juridische grondslag de vordering op grond van de door [de boekhouder] gestelde feiten eventueel wel kan worden gebaseerd. De kantonrechter stelt vast dat [de boekhouder] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Daarom heeft [de boekhouder] op grond van de wet (artikel 6:96 BW) recht op vergoeding van gemaakte buitengerechtelijke kosten. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke kosten is echter hoger, dan hoort bij een toe te wijzen bedrag van € 1.345,86. De kantonrechter zal daarom het bedrag aan buitengerechtelijke kosten toewijzen tot het wettelijke tarief. Dat is een bedrag van € 201,88.
De kantonrechter wijst de wettelijke handelsrente toe
5.14.
[de boekhouder] vordert betaling van de contractuele rente, omdat [transportbedrijf] niet binnen veertien dagen na de factuurdatum heeft betaald. Ook deze vordering is gebaseerd op de niet van toepassing zijnde algemene voorwaarden en moet daarom worden afgewezen. Wel moet de kantonrechter toetsen of wettelijke rente gevorderd kan worden op grond van de dwingendrechtelijke regeling van artikel 6:119a van het Burgerlijk Wetboek (BW). In lid 1 staat: “
De schadevergoeding, verschuldigd wegens vertraging in de voldoening van een geldsom, bestaat in het geval van een handelsovereenkomst in de wettelijke rente van die som met ingang van de dag volgend op de dag die is overeengekomen als de uiterste dag van betaling tot en met de dag waarop de schuldenaar de geldsom heeft voldaan.”
De kantonrechter is van oordeel dat [de boekhouder] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat sprake is van (1) een geldsom die [transportbedrijf] moest betalen op grond van de gesloten overeenkomst en dat (2) sprake is van een handelsovereenkomst, zodat wordt voldaan aan de eisen uit artikel 6:119a lid 1 BW. De kantonrechter wijst daarom wel de wettelijke handelsrente toe. Deze wordt toegewezen vanaf de vijftiende dag na het verstrijken van de respectievelijke factuurdata van 31 maart 2024 (jaarrekening 2021 en werkzaamheden [naam 5] voor € 245,00) en 2 april 2024 (administratie 2024).
Proceskosten
5.15.
Omdat beide partijen gedeeltelijk ongelijk krijgen, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
in reconventie
De kantonrechter wijst de vordering in reconventie af
5.16.
De kantonrechter wijst de vordering in reconventie af en legt hierna uit waarom. [transportbedrijf] vordert een verklaring voor recht dat [de boekhouder] toerekenbaar tekort is geschoten door het niet deugdelijk verwerken en tijdig opleveren van de juiste cijfers betreffende het boekjaar 2022 en dat zij daarom aansprakelijk is voor de door [transportbedrijf] geleden schade. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst hij onder meer naar een verklaring van zijn nieuwe boekhouder [naam 2] die schrijft: “
(…) Cliënt wilde graag dat ik 2022 ging afsluiten en de administratie ging voeren van 2023, 2024 en verder. Het boekjaar 2022 is echter niet conform de gedragsregels bijgehouden. Voor mij zijn ok vele zaken niet te herleiden. Er is geen consistente boekingsgang gehanteerd. Dit betekent vele correcties en contact met de cliënt voor toelichting. Het gevolg is dat 2022 nog steeds niet is afgerond. Cliënt zal waarschijnlijk hier een boete voor gaan ontvangen van de belastingdienst.”
5.17.
[de boekhouder] betwist een ondeugdelijke administratie te hebben gevoerd. Zij is voor het voeren van de administratie afhankelijk van de door [transportbedrijf] aangeleverde stukken en stelt dat [transportbedrijf] dit doorlopend slecht bij haar aanleverde en dat met regelmaat stukken ontbraken. Zij heeft verder toegelicht dat ze bepaalde posten tijdelijk heeft weg geboekt omdat voor haar onduidelijk was waar de posten betrekking op hadden en [transportbedrijf] geen stukken aanleverde om dit te verduidelijken. Dit heeft ervoor gezorgd dat zij lange tijd heeft moeten wachten om werkzaamheden af te ronden en in te dienen bij de Belastingdienst. Van een tekortkoming van haar kant kan daarom geen sprake zijn.
5.18.
De kantonrechter overweegt dat de enkele verklaring van [naam 2] dat hij extra werkzaamheden heeft moeten verrichten om de administratie op orde te krijgen onvoldoende is om aansprakelijkheid aan te nemen van [de boekhouder] . [de boekhouder] heeft gemotiveerd betwist dat zij de administratie niet goed heeft gedaan. Volgens haar heeft [transportbedrijf] zelf stukken niet aangeleverd, terwijl daar meermaals door [de boekhouder] om is verzocht. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, is voor de kantonrechter onduidelijk wat [naam 2] precies bedoelt met een onjuiste boekingsgang of “het niet conform de gedragsregels” bijhouden van de administratie. Daarmee is het ook voor [de boekhouder] onmogelijk om zich goed te verweren. Bij deze stand van zaken acht de kantonrechter onvoldoende onderbouwd dat [de boekhouder] ondeugdelijk werk heeft geleverd, zodanig dat dit een schadeplichtigheid oplevert. Dit betekent dat de kantonrechter niet toekomt aan bewijslevering. Het voorgaande maakt dat [transportbedrijf] onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld en daarom wijst de kantonrechter de gevorderde verklaring voor recht af.
5.19.
Omdat de kantonrechter in overweging 5.18 de verklaring voor recht heeft afgewezen die onder meer ziet op aansprakelijkheid van [de boekhouder] voor geleden schade door [transportbedrijf] , kan de vordering van € 2.475,00 aan geleden schade betreffende de correctiewerkzaamheden van [naam 2] ook niet worden toegewezen. Immers heeft de kantonrechter geoordeeld dat geen sprake is van een tekortkoming van [de boekhouder] waar uit voortvloeit dat zij aansprakelijk is jegens [transportbedrijf] .
5.20.
De kantonrechter wijst de voorwaardelijke veroordeling tot betaling van € 469,00 af omdat niet is gebleken dat dit bedrag aan boete daadwerkelijk is opgelegd aan [transportbedrijf] of dat is aangekondigd dat deze boete zal worden opgelegd, nog los van de omstandigheid dat aansprakelijkheid van [de boekhouder] niet wordt aangenomen.
5.21.
Ook het gevorderde bedrag van € 887,50 aan juridische kosten wijst de kantonrechter af nu de hoofdvordering in reconventie niet slaagt en omdat in conventie is komen vast te staan dat [transportbedrijf] een bedrag aan [de boekhouder] moet betalen voor verrichte werkzaamheden. Bovendien heeft [transportbedrijf] de juridische kosten onvoldoende gemotiveerd onderbouwd.
Proceskosten
5.22.
[transportbedrijf] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [de boekhouder] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
204,00
(2 punten × factor 0,5 × € 204,00)
- nakosten
102,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
306,00

6.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
6.1.
veroordeelt [transportbedrijf] om aan [de boekhouder] te betalen een bedrag van € 1.345,86, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de vijftiende dag na het verstrijken van de respectievelijke factuurdata van 31 maart 2024 en 2 april 2024 tot de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt [transportbedrijf] om aan [de boekhouder] te betalen een bedrag van
€ 201,88 aan buitengerechtelijke incassokosten;
6.3.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
6.6.
wijst de vorderingen van [transportbedrijf] af,
6.7.
veroordeelt [transportbedrijf] in de proceskosten van € 306,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [transportbedrijf] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.8.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Dijkman en in het openbaar uitgesproken op 6 augustus 2025.