ECLI:NL:RBZWB:2025:6020

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 augustus 2025
Publicatiedatum
9 september 2025
Zaaknummer
C/02/438531/KG ZA 25-409 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming van de woning door ex-partner in kort geding

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 augustus 2025, vordert eiseres, een ex-partner van gedaagde, ontruiming van de woning die zij samen bewoonden. Gedaagde verblijft nog in de woning en houdt daar ook dieren. De voorzieningenrechter moet beoordelen of er sprake is van een spoedeisend belang en of de vordering in de bodemprocedure kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen overeenkomst is die gedaagde het recht geeft om in de woning te blijven. De vordering tot ontruiming wordt toegewezen, met een termijn van vier maanden voor gedaagde om de woning te verlaten. De voorzieningenrechter houdt rekening met de belangen van gedaagde, die tijd nodig heeft om een nieuwe woonruimte te vinden, maar oordeelt dat de ontruiming noodzakelijk is. Daarnaast worden de vorderingen ten aanzien van de ondernemingen van gedaagde toegewezen, met een termijn voor uitschrijving. Gedaagden worden in de proceskosten veroordeeld, en de voorzieningenrechter bepaalt dat de uitspraak uitvoerbaar bij voorraad is.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: C/02/438531 / KG ZA 25-409
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak in kort geding van 27 augustus 2025
in de zaak van
[eiser],
te [plaats 1],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
advocaat: mr. L.A.C. van Lierop,
tegen

1.[gedaagde 1],

te [plaats 2], hierna: [gedaagde 1],
2.
[gedaagde 2] B.V.,
te [plaats 2], hierna: [gedaagde 2],
3.
[gedaagde 3] B.V.,
te [plaats 2], hierna: [gedaagde 3],
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden],
advocaat: mr. A.A.C.M. Krekels.
Het kort geding wordt gehouden in het gebouw van de rechtbank in Breda.
De zaak wordt behandeld door mr. C.J.G.M. van der Weide, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M. Veuger-Hakze als griffier.
Aanwezig zijn:
- [eiser], bijgestaan door mr. Van Lierop, met twee toehoorders,
- [gedaagden], in de persoon van [gedaagde 1] (middellijk aandeelhouder en bestuurder van de gedagvaarde vennootschappen), bijgestaan door mr. Krekels.
Partijen hebben op de zitting hun standpunten toegelicht. Vervolgens is de mondelinge behandeling gesloten en heeft de voorzieningenrechter op de zitting in aanwezigheid van partijen mondeling uitspraak gedaan.

1.De beoordeling

1.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter moet daarom eerst beoordelen of [eiser] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de voorzieningenrechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
1.2.
Deze zaak gaat in het kort om het volgende. [eiser] en [gedaagde 1] zijn ex-partners van elkaar. [gedaagde 1] verblijft in een woonruimte en houdt paarden en honden op het perceel dat eigendom is van [eiser] waar zij voorheen hebben samengewoond. [eiser] vordert ontruiming. Deze vordering is naar het oordeel van de voorzieningenrechter naar haar aard spoedeisend.
1.3.
De voorzieningenrechter wijst de vordering tot ontruiming toe. Er is tussen partijen geen overeenkomst die maakt dat [gedaagde 1] aanspraak kan maken op de woonruimte of het verblijf op het perceel van [eiser]. Dat betekent volgens vaste rechtspraak dat degene die met toestemming van een ander in het eigendom van die ander verblijft, er ook weer uit moet als die toestemming komt te vervallen. [eiser] kan haar eigendom opeisen. Dat [gedaagde 1] de woonruimte en het perceel moet verlaten, is dan ook onvermijdelijk.
1.4.
Wat resteert is de vraag op welke termijn de ontruiming moet plaatsvinden. In dat kader vindt een belangenafweging plaats. [eiser] wil haar eigendom opeisen om het te kunnen verkopen maar heeft geen wens er te gaan wonen. Zij woont al geruime tijd in een woning elders die haar eigendom is. [gedaagde 1] heeft aangevoerd dat hij tijd nodig heeft om een andere woonruimte en een onderkomen of andere oplossing voor zijn dieren te vinden. Ook heeft hij een financieel belang, doordat hij investeringen heeft gedaan in het woonverblijf en het perceel. Dit onderwerp moet eerst worden opgelost, zodat de financiële middelen vrijkomen om andere woonruimte te vinden. Ook wijst [gedaagde 1] op de belangen van zijn minderjarige zoon.
1.5.
De voorzieningenrechter bepaalt de termijn waarbinnen [gedaagde 1] het woonverblijf en het perceel moet ontruimen op vier maanden na de dag van betekening van dit vonnis. De voorzieningenrechter ziet de belangen aan de kant van [gedaagde 1], maar is ook van oordeel dat [gedaagde 1] vanwege de relatiebreuk en het feit dat het woonverblijf en het perceel onbetwist eigendom zijn van [eiser] al geruime tijd wist dat de ontruiming aan de orde zou komen. Hij wist dus dat hij voor zichzelf en voor zijn dieren een andere oplossing moest vinden. Dat [gedaagde 1] daarbij graag zou zien dat alle punten van geschil gelijktijdig besproken en opgelost zouden worden is begrijpelijk, maar juridisch gezien is het oplossen van de financiële kant van de zaak geen voorwaarde die vervuld moet worden om de ontruiming toe te kunnen wijzen. De situatie van de minderjarige zoon van [gedaagde 1] blijft enigszins onduidelijk. Tijdens de zitting is wel gebleken dat de zoon hoofdzakelijk bij zijn moeder woont. De voorzieningenrechter begrijpt heel goed hoe kinderen in het nauw kunnen komen als de vaste zekerheden in hun leven niet meer vast blijken te zijn. Echter geldt dat ook de zoon met steun van zijn ouders zijn weg zal moeten vinden in een nieuwe situatie waarin de keuze om naar zijn vader in het huidige woonverblijf te gaan niet meer een optie is. De geboden termijn van vier maanden geeft [gedaagde 1] de gelegenheid om voorzieningen te treffen voor zichzelf en voor zijn dieren.
1.6.
De vorderingen ten aanzien van de ondernemingen van [gedaagde 1] worden toegewezen, met dien verstande dat uitschrijving van de ondernemingen op het adres aan de [plaats 2] binnen drie weken na betekening van het vonnis moet hebben plaatsgevonden. Er is tegen deze vordering ook geen verweer gevoerd.
1.7.
De gevorderde dwangsom zal worden beperkt zoals bepaald in de beslissing. Reden voor de matiging is dat de voorzieningenrechter geen reden heeft om aan te nemen dat [gedaagden] het vonnis niet zal naleven.
1.8.
[gedaagden] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De voorzieningenrechter ziet in het feit dat toewijzing van de vordering tot ontruiming te voorzien was aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
152,59
- griffierecht
331,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.768,59
1.9.
De veroordeling wordt (deels) hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.

2.De beslissing

De voorzieningenrechter
2.1.
veroordeelt [gedaagde 1] om binnen 4 maanden na betekening van dit vonnis het perceel, gelegen aan [adres] te [plaats 2], kadastraal bekend “[kadastrale gegevens]”, inclusief de daarop liggende woning, de stal en het omliggende terrein, ontruimd, met medeneming van al zijn roerende zaken en dieren (waaronder de op het perceel aanwezige paarden), alsmede met al de zijnen en al het zijne, te verlaten en verlaten te houden, onder afgifte van de sleutels, en ter vrije en algehele beschikking van [eiser] te stellen,
2.2.
veroordeelt [gedaagde 1] om zich binnen vier maanden na betekening van dit vonnis uit te schrijven van het [adres] te [plaats 2], uit de basisregistratie personen,
2.3.
veroordeelt [gedaagde 2] en [gedaagde 3] om zich binnen drie weken na betekening van dit vonnis uit te schrijven van het [adres] te [plaats 2],
2.4.
bepaalt dat [gedaagden] hoofdelijk een dwangsom verbeuren van € 500,00 per dag dat één van hen niet aan de veroordeling die de betreffende partij betreft voldoet, met een maximum ten aanzien van ieder van de gedaagde partijen op € 25.000,00,
2.5.
machtigt [eiser] om met behulp van de sterke arm van justitie en politie de tenuitvoerlegging van deze beslissing te bewerkstelligen, indien [gedaagde 1] in gebreke blijft aan het onder 2.1 van dit vonnis bepaalde te voldoen, op kosten van [gedaagde 1], welke kosten moeten blijken uit het alsdan op te maken proces-verbaal van executie en ontruiming van de deurwaarder,
2.6.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk in de proceskosten van € 1.768,59, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagden] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
2.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
2.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Deze mondelinge uitspraak is gewezen door mr. Van der Weide en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
Dit proces-verbaal is opgemaakt en ondertekend door de voorzieningenrechter.