Uitspraak
RECHTBANK Zeeland-West-Brabant
[B.V. 1] en [B.V. 2],
1.[gedaagde 1] B.V.,
2.
[gedaagde 2],
1.De zaak in het kort
2.Het verloop van de procedure
3.De feiten
Dat wil zeggen dat uiterlijk 1 April 2020 de vergoeding voor de maanden April en Mei volledig is voldaan.”
4.Het geschil
5.De beoordeling
voor zoverhet depotbedrag nog op de rekening van [gedaagde 2] staat (dagvaarding, randnummer 76). De curatoren hebben echter niet weersproken dat het depotbedrag begin augustus 2020 al is uitbetaald aan [gedaagde 1] en dat zij daarover bij e-mail van 7 mei 2021 zijn geïnformeerd. Dit bedrag staat dus niet meer op de rekening van [gedaagde 2] .
Dat de facturering en betaling zo vlak voor de faillissementen plaatsvond, maakt de betaling, buiten dat deze paulianeus is, mogelijk ook onrechtmatig. Daar zullen de curatoren vooralsnog niet nader op ingaan.” Ook in deze brief is de grondslag van de onrechtmatige daad dus niet uitgewerkt en door dat vervolgens ook niet te doen in de dagvaarding, hoefde [gedaagde 1] niet voorbereid te zijn op het alsnog aanvoeren van deze grondslag.
datsprake zou zijn van een onrechtmatige daad van [gedaagde 1] tegenover de gezamenlijke schuldeisers, maar niet met feiten of omstandigheden aangekleed
waaromdit zo zou zijn. De curatoren hebben daarmee niet aan hun stelplicht voldaan.
omdat hij toch al betaald was/zou worden”. De curatoren hebben betwist dat dit zo besproken is. Wat er precies gezegd is en door wie kan echter in het midden blijven, omdat dit het oordeel van de rechtbank niet verandert. Ook als een dergelijke opmerking zou zijn gemaakt, is dat namelijk onvoldoende om het gerechtvaardigd vertrouwen op te wekken dat de curatoren de faillissementspauliana op een later moment niet zouden inroepen.
ex tunc). Daarbij stelt de rechtbank voorop dat [bestuurder] – via [gedaagde 1] – door [B.V. 1] en [B.V. 2] juist was ingeschakeld om het bestuur van de [groep] te ondersteunen om de continuïteit van de onderneming te waarborgen. De curatoren onderschrijven dit in hun dagvaarding, waarin zij stellen dat [gedaagde 1] juist vanwege de financiële situatie binnen de [groep] gevraagd werd om te ondersteunen bij de noodzakelijke herfinanciering en een eventuele reorganisatie (dagvaarding, randnummer 68). Daarmee had de opdracht aan [gedaagde 1] naar het oordeel van de rechtbank het karakter van een reddingsoperatie. Beoordeeld moet dus worden of [gedaagde 1] en [B.V. 1] op 30 april 2020 hadden kunnen voorzien dat de reddingsoperatie niet meer tot succes kon leiden (zie overweging 5.25).