ECLI:NL:RBZWB:2025:6058

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 september 2025
Publicatiedatum
11 september 2025
Zaaknummer
24/4737 tot en met 24/4744
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Geheimhoudingsbeslissing
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geheimhoudingsbeslissing inzake verzoek om beperkte kennisneming van belastingdocumenten

Op 11 september 2025 heeft de geheimhoudingskamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beslissing genomen over een verzoek van de inspecteur van de Belastingdienst om geheimhouding van bepaalde documenten in het kader van een belastingzaak. De zaak betreft de verzoeken van de inspecteur om beperkte kennisneming van stukken op grond van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De inspecteur heeft gewichtige redenen opgegeven voor geheimhouding, waaronder de bescherming van persoonsgegevens van ambtenaren en derden, en het belang van de Belastingdienst bij een effectieve controle en strategie. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de geheimhouding en verzocht om een zitting, maar de geheimhoudingskamer heeft besloten dat een zitting niet nodig was, omdat belanghebbende voldoende schriftelijk kon reageren.

De geheimhoudingskamer heeft de verzoeken van de inspecteur beoordeeld en geconcludeerd dat de redenen voor geheimhouding zwaarder wegen dan het belang van belanghebbende bij kennisneming van de stukken. De kamer heeft vastgesteld dat de bescherming van persoonsgegevens en de effectiviteit van de controle door de Belastingdienst belangrijke belangen zijn die geheimhouding rechtvaardigen. De beslissing om geheimhouding toe te wijzen is genomen in het belang van de privacy van betrokkenen en de integriteit van de belastingcontrole. De beslissing is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 24/4737 tot en met 24/4744
beslissing als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende

(gemachtigde: mr. R. van Minnen),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

De verzoeken

1. De inspecteur heeft met dagtekening 22 november 2024 een verweerschrift met bijlagen ingediend, waarvan bijlagen 1 en 2 geschoond zijn.
Bijlage 1 omvat de projectstukken van het project CRS (Common Reporting Standard) en bestaat uit:
Plan van aanpak gebruik FATCA/CRS-gegevens in de handhaving van 21 april 2017
CRS-aanpak natuurlijke personen 2018/2019 (pilot) van 17 juli 2018
Handhavingsstrategie CRS/FATCA van 16 november 2018
Tussenrapportage pilot CRS van 4 februari 2019
Tussenrapportage pilot CRS van 1 mei 2019
Memo voorstel escalatie problematiek verrijking gegevens CRS van 17 mei 2019
Rapport Evaluatie kwaliteit gegevens VIA voor IH 2018 van 27 augustus 2019
Afspraken en actiepunten kernteam VhV van 17 januari 2020
Memo mededelingen FATCA/CRS en leaks van 16 april 2020
Memo analyse en selectie CRS/FATCA-gegevens inclusief rolverdeling van 19 mei 2020
CRS en FATCA behandelplan 2021 van 21 mei 2021
(a) Projectplan CRS algemeen versie 9 september 2021
( b) Projectplan CRS algemeen versie 23 januari 2024
13. Projectplan CRS niet-natuurlijke personen van 9 september 2021
14. Powerpoint CRS van 13 september 2021
15. Powerpoint CRS van oktober 2021
16. Memo CRS (en FATCA) – opvragen achterliggende (originele) brongegevens bij Gegevensloket CAP van 7 maart 2023
17. Projectlogboek CRS programmamanager
18. Projectlogboek CRS projectleider niet-natuurlijke personen
19. Projectlogboek CRS projectleider natuurlijke personen
Bijlage 2 omvat een memo “Aandachtspunten projecten Verhuld Vermogen van 27 september 2002.
1.1.
De inspecteur heeft daarnaast bij brief van 28 november 2024 de rechtbank verzocht om beperkte kennisneming op grond van artikel 8:29 van de Awb en heeft de ongeschoonde versies van de onder 1 genoemde bijlagen aan de geheimhoudingskamer van de rechtbank verstrekt.
1.2.
De inspecteur heeft de verzoeken toegelicht en heeft als gewichtige redenen als bedoeld in artikel 8:29 van de Awb een aantal hoofdredenen opgegeven. Deze redenen houden kort weergegeven het volgende in:
  • Reden A: het belang van privacy van individuele ambtenaren;
  • Reden B: het belang van privacy van derden;
  • Reden C: het belang van de Belastingdienst bij een effectieve controle en controlestrategie (C1), waaronder begrepen een effectieve en efficiënte werkwijze (C2) en het voorkomen van calculerend en/of anticiperend gedrag van belastingplichtigen (C3);
  • Reden D: persoonlijke opvattingen/vrije meningsvorming die niet relevant is voor de behandeling van de zaak.
1.3.
Bij brief van 23 december 2024 heeft belanghebbende gereageerd op het verzoek om beperkte kennisneming en verklaard niet akkoord te gaan met geheimhouding dan wel beperkte kennisneming van de stukken.

Overwegingen

Geen zitting
2. Belanghebbende heeft verzocht om een behandeling op een zitting van de geheimhoudingskamer. De geheimhoudingskamer heeft besloten een mondelinge behandeling ter zitting achterwege te laten. Reden daarvoor is dat de aard van de geheimhoudingsprocedure meebrengt dat een behandeling ter zitting in dit geval naar het oordeel van de geheimhoudingskamer niet geschikt is om het verzoek om geheimhouding van de inspecteur te behandelen. [1] De geheimhoudingskamer komt tot dit oordeel omdat belanghebbende zich voldoende op schrift heeft kunnen uitlaten over de door de inspecteur aangevoerde redenen voor geheimhouding en een zitting in het kader van deze geheimhoudingsprocedure weinig zal toevoegen.
Kader voor beoordeling
2.1.
De omstandigheid dat stukken behoren tot op de zaak betrekking hebbende stukken in de zin van artikel 8:42 van de Awb brengt niet automatisch mee dat deze stukken (volledig) aan de andere partij ter kennis moeten worden gebracht. Het bepaalde in artikel 8:29 van de Awb biedt aan partijen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, de mogelijkheid het overleggen van stukken te weigeren (geheimhouding) of de rechtbank mede te delen dat uitsluitend de rechtbank kennis zal mogen nemen van deze stukken (beperkte kennisneming). Ook biedt artikel 8:29 van de Awb aan partijen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, de mogelijkheid stukken niet volledig, maar met onleesbaar gemaakte delen, aan de andere partij en de hoofdkamer ter kennis te brengen.
2.2.
Het verschil tussen het honoreren van een verzoek om geheimhouding en het honoreren van een verzoek om beperking van kennisneming is als volgt:
Geheimhouding: (delen van de) stukken mogen door een partij worden onthouden aan de rechter die de hoofdzaak beslist en aan de wederpartij; zowel de rechter die de hoofdzaak beslist als de wederpartij nemen geen kennis van deze (delen van) stukken en deze blijven bij de beslissing van de hoofdzaak geheel buiten beschouwing (geheimhouding).
Beperking kennisneming: de (delen van de) stukken komen wel ter beschikking van de rechter die de hoofdzaak beslist, maar de wederpartij kan geen kennis nemen van deze (delen van) stukken: de kennisneming is beperkt tot de rechter die de hoofdzaak beslist (beperkte kennisneming).
2.3.
De inspecteur heeft zich beroepen op beperkte kennisneming (variant b). In artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb is bepaald dat variant b alleen is toegestaan met toestemming van de belastingplichtige. Belanghebbende heeft die toestemming niet verleend. De geheimhoudingskamer zal daarom uitsluitend beoordelen of geheimhouding gerechtvaardigd is (variant a).
2.4.
Bij het geheimhouden van (delen van) op de zaak betrekking hebbende stukken moet de grootst mogelijke terughoudendheid worden betracht. Slechts indien de door de inspecteur voor geheimhouding aangevoerde redenen zwaarder wegen dan het belang van belanghebbende bij onbeperkte kennisneming van (delen van) de op de zaak betrekking hebbende stukken, is sprake van gewichtige redenen die geheimhouding rechtvaardigen.
Beoordeling van het verzoek
Persoonsgegevens van (belasting)ambtenaren (reden A)
2.5.
Op verschillende pagina’s van de geschoonde stukken zijn persoonsgegevens van Nederlandse (belasting)ambtenaren, waaronder namen, telefoonnummers en e-mailadressen, om redenen van privacy onleesbaar gemaakt.
2.6.
De geheimhoudingskamer is van oordeel dat het belang van bescherming van persoonsgegevens en de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer in beginsel aanzienlijk zwaarder weegt dan het belang dat belanghebbende heeft bij kennisneming van deze gegevens. De inspecteur heeft de persoonsgegevens in de geheimgehouden stukken met zogenaamde ‘NN-nummers’ anoniem aangeduid en een met deze nummers corresponderende lijst aan de geheimhoudingskamer overgelegd. Daardoor zijn de ambtenaren individualiseerbaar en zouden zij als ‘te horen personen’ in de hoofdzaak kunnen worden aangewezen. Voor de onleesbaar gemaakte passages geldt daarom dat sprake is van gewichtige redenen die geheimhouding rechtvaardigen.
(Persoons)gegevens van derden en informatie over derden (reden B)
2.7.
Op verschillende pagina’s van de geschoonde stukken zijn (persoons)gegevens van derden, waaronder namen van natuurlijke personen en rechtspersonen, RSIN-nummers, rekeningnummers, saldo-informatie, postadressen en e-mailadressen om redenen van privacy onleesbaar gemaakt.
2.8.
Naar het oordeel van de geheimhoudingskamer is dit in beginsel gerechtvaardigd, omdat ook daarvoor geldt dat geheimhouding van die gegevens aanzienlijk zwaarder weegt dan het belang van belanghebbende in deze zaak bij kennisneming daarvan. Dat kan anders zijn indien de inhoud van die passages ook bijvoorbeeld niet aan belanghebbende bekende feitelijke informatie bevat, waardoor het (verdedigings)belang van belanghebbende in gedrang zou kunnen komen, maar dat is de geheimhoudingskamer hier niet gebleken. De geheimhoudingskamer is van oordeel dat belanghebbende door het geheimhouden van deze gegevens – gelet op de aard en inhoud ervan – niet wezenlijk in zijn procesvoering wordt belemmerd. De geheimhoudingskamer wijst het verzoek om geheimhouding op dit punt dan ook toe.
Effectieve controle en controlestrategie (reden C1), effectieve en efficiënte werkwijze (C2) en het voorkomen van calculerend en/of anticiperend gedrag van belastingplichtigen (C3)
2.9.
De inspecteur stelt ten aanzien van de geheimgehouden delen dat sprake is van stukken van controle-strategische aard die niet alleen het onderhavige project raken, maar ook andere projecten die vallen onder het programma Verhuld Vermogen. Daarbij wordt ook aandacht besteed aan mogelijk nieuw te starten projecten.
Verder gaat het om passages waarin aanwijzingen worden gegeven over de wijze van klantbehandeling, voorschriften en tips over de toe te passen tactiek en methodiek om aangiften en verklaringen van belanghebbenden te toetsen.
2.10.
De geheimhoudingskamer overweegt dat het belang van vrije bepaling van de (controle)strategie en procespositie een belang kan zijn dat geheimhouding van stukken kan rechtvaardigen. Dat kan anders zijn indien de inhoud van die stukken ook bijvoorbeeld niet bij belanghebbende bekende feitelijke informatie bevat, waardoor het verdedigingsbelang van belanghebbende in het gedrang zou kunnen komen. Dat is de geheimhoudingskamer echter hier niet gebleken. Naar het oordeel van de geheimhoudingskamer is, gelet op de aard en inhoud van de onleesbaar gemaakte passages, in beginsel geheimhouding gerechtvaardigd van de geschoonde delen van de stukken aangezien ook de inspecteur recht heeft op vrijheid en vertrouwelijkheid van het bepalen van de (controle)strategie en intern beraad. Verder hebben de geschoonde passages betrekking op de effectiviteit van het door de Belastingdienst uit te oefenen toezicht op de naleving van belastingwetten.
De geheimhoudingskamer is van oordeel dat deze redenen aanzienlijk zwaarder wegen dan het belang van belanghebbende bij onbeperkte kennisneming van deze geschoonde passages.
2.11.
Voor wat betreft de passages die zien op gegevens omtrent de ingeplande capaciteit van medewerkers binnen de Belastingdienst is de geheimhoudingskamer ook van oordeel dat het belang van de Belastingdienst zwaarder weegt dan het belang van belanghebbende bij kennisneming van die delen. De geheimhoudingskamer neemt daarbij in overweging dat het niet duidelijk is waarom belanghebbende er belang bij zou hebben om kennis te nemen van de informatie met betrekking tot de bezettingsgraad bij de Belastingdienst. Voor de Belastingdienst is dit belang wat groter, met name met betrekking tot mogelijk anticiperend gedrag van belastingplichtigen, alhoewel de betreffende informatie inmiddels ook wat verouderd is. Alle belangen tegen elkaar afwegende is de geheimhoudingskamer echter van oordeel dat ook deze passages geheim kunnen blijven.
Persoonlijke opvattingen en niet voor de individuele zaak relevante informatie (reden D)
2.12.
De inspecteur heeft in bijlage 2 met betrekking tot een aantal passages een beroep gedaan op deze reden. De geheimhoudingskamer ziet echter geen reden anders dan in het kader van informatie met betrekking tot een effectieve controle en controlestrategie. De geheimhoudingskamer heeft deze passages reeds hiervoor behandeld onder reden C.
Overige passages
2.13.
Voor enkele specifiek vermelde passages in stuk 7, 8 en 9 geldt dat deze zijn zwartgelakt omdat deze niet zien op het project CRS. De passages zijn niet voorzien van een letter A, B, C of D. De geheimhoudingskamer is van oordeel dat dit passages zijn die niet van belang zijn voor de onderhavige zaak zodat ook deze passages geheim gehouden kunnen blijven.

Conclusie en gevolgen

Het voorgaande betekent dat het verzoek van de inspecteur om geheimhouding gerechtvaardigd is.

Beslissing

De geheimhoudingskamer wijst het verzoek om geheimhouding toe.
Deze beslissing is genomen door mr. A.H.W. Steijn, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.M. de Fouw, griffier, op 11 september 2025, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Deze beslissing is in Mijn Rechtspraak geplaatst.

Informatie over hoger beroep

Tegen deze beslissing kan ingevolge artikel 8:104, derde lid, van de Awb slechts tegelijk met het hoger beroep tegen de uitspraak in de hoofdzaak hoger beroep worden ingesteld.

Voetnoten

1.Vgl. Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 13 april 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:1593, r.o. 3.31.