ECLI:NL:RBZWB:2025:6066
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Op tegenspraak
- D.L.J. Martens
- T.M. Brouwer
- D.S.G. Froger
- Rechtspraak.nl
Afwijzing ontnemingsvordering wegens hogere uitkering aan schuldeisers in faillissement
Op 10 september 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een betrokkene die eerder was veroordeeld voor verduistering en valsheid in geschrift. De officier van justitie, mr. J.E.L. van der Steen, had ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel gevorderd. Tijdens de zitting op 27 augustus 2025 werd duidelijk dat de betrokkene al veel had terugbetaald, waardoor de officier van justitie stelde dat de gevorderde ontneming geen redelijk doel meer diende en dat de vordering afgewezen kon worden.
De verdediging, vertegenwoordigd door raadsman mr. A.G. van den Biezenbos, voerde aan dat de ontnemingsvordering een reparatoir karakter moet hebben en dat de curator in het faillissement al uitvoering had gegeven aan deze reparatie door een substantiële uitkering aan de slachtoffers. De verdediging verzocht om de vordering af te wijzen, aangezien de totale vergoeding het gevorderde ontnemingsbedrag overschreed.
De rechtbank oordeelde dat de betrokkene het faillissement had aangevraagd om de benadeelden zo gelijk mogelijk schadeloos te stellen. In het faillissement was een uitkering aan de concurrente schuldeisers van ruim 47% gedaan, wat een substantieel deel van de schade vergoedde. De rechtbank kon echter niet vaststellen of er per saldo sprake was van wederrechtelijk verkregen voordeel en hoe groot dit voordeel zou zijn. Daarom werd de vordering van de officier van justitie afgewezen.