ECLI:NL:RBZWB:2025:6066

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 september 2025
Publicatiedatum
11 september 2025
Zaaknummer
03-175494-21 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing ontnemingsvordering wegens hogere uitkering aan schuldeisers in faillissement

Op 10 september 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een betrokkene die eerder was veroordeeld voor verduistering en valsheid in geschrift. De officier van justitie, mr. J.E.L. van der Steen, had ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel gevorderd. Tijdens de zitting op 27 augustus 2025 werd duidelijk dat de betrokkene al veel had terugbetaald, waardoor de officier van justitie stelde dat de gevorderde ontneming geen redelijk doel meer diende en dat de vordering afgewezen kon worden.

De verdediging, vertegenwoordigd door raadsman mr. A.G. van den Biezenbos, voerde aan dat de ontnemingsvordering een reparatoir karakter moet hebben en dat de curator in het faillissement al uitvoering had gegeven aan deze reparatie door een substantiële uitkering aan de slachtoffers. De verdediging verzocht om de vordering af te wijzen, aangezien de totale vergoeding het gevorderde ontnemingsbedrag overschreed.

De rechtbank oordeelde dat de betrokkene het faillissement had aangevraagd om de benadeelden zo gelijk mogelijk schadeloos te stellen. In het faillissement was een uitkering aan de concurrente schuldeisers van ruim 47% gedaan, wat een substantieel deel van de schade vergoedde. De rechtbank kon echter niet vaststellen of er per saldo sprake was van wederrechtelijk verkregen voordeel en hoe groot dit voordeel zou zijn. Daarom werd de vordering van de officier van justitie afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 03-175494-21
vonnis van de rechtbank d.d. 10 september 2025
in de ontnemingszaak tegen
[betrokkene]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1963
wonende te [woonadres]
raadsman mr. A.G. van den Biezenbos, advocaat te Eindhoven

1.De procedure

Betrokkene is op 10 september 2025 door de meervoudige kamer veroordeeld voor verduistering en valsheid in geschrift tot de in die uitspraak vermelde straf.
De officier van justitie, mr. J.E.L. van der Steen, heeft ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel gevorderd.
De vordering is inhoudelijk behandeld op de zitting van 27 augustus 2025, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat zij niet kan zeggen wat nog precies het voordeel voor betrokkene is geweest, nu door betrokkene al heel veel is terugbetaald. De officier van justitie heeft gesteld dat de door haar gevorderde ontneming daardoor geen redelijk doel meer dient en dat de vordering daarom kan worden afgewezen.

3.Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft aangevoerd dat de ontnemingsvordering een reparatoir karakter moet hebben en dat daaraan door de curator in het faillissement al uitvoering is gegeven. Dit heeft geleid tot een substantiële uitkering van bijna de helft van de schade aan de slachtoffers en met die totale vergoeding is het ontnemingsbedrag in ruime mate overschreden. De verdediging heeft daarom verzocht om de vordering af te wijzen.

4.Het oordeel van de rechtbank

Betrokkene heeft het faillissement van de vennootschap onder firma aangevraagd om de benadeelden zo veel mogelijk en zo gelijk mogelijk verdeeld schadeloos te stellen. In het faillissement heeft uiteindelijk een uitkering aan de concurrente schuldeisers plaatsgevonden van ruim 47%. Daarmee is een substantieel deel van de ontstane schade vergoed Daarnaast zijn in het faillissement kosten voor de afwikkeling gemaakt, waaronder het salaris voor de curator. Het bedrag dat met de uitkering en de faillissementskosten gemoeid was, ligt hoger dan het door het Openbaar Ministerie gevorderde ontnemingsbedrag. De rechtbank kan op basis van het dossier niet vaststellen, of er per saldo sprake is van wederrechtelijk verkregen voordeel en zo ja, hoe groot dit voordeel is.
De rechtbank zal de vordering van de officier van justitie daarom afwijzen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst de vordering van de officier van justitie d.d. 15 januari 2025, strekkende tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.L.J. Martens, voorzitter, mr. T.M. Brouwer en mr. D.S.G. Froger, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier F.J.M. Nouws en is uitgesproken ter openbare zitting op 10 september 2025.