ECLI:NL:RBZWB:2025:6067

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 september 2025
Publicatiedatum
11 september 2025
Zaaknummer
03-280903-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuldwitwassen door profiteren van verduistering door echtgenote als bewindvoerder

In deze strafzaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 september 2025 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan schuldwitwassen. De verdachte, geboren in 1967, heeft jarenlang geprofiteerd van de verduistering van leef- en spaargeld van cliënten door zijn echtgenote, die als bewindvoerder optrad. De tenlastelegging omvatte het witwassen van geldbedragen tot een totaal van € 63.515,-. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 27 augustus 2025, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De officier van justitie stelde dat de verdachte en zijn echtgenote samen een vennootschap onder firma hadden opgericht, waarbij de echtgenote als bewindvoerder geldbedragen verduisterde die op de gezamenlijke rekening van hen beiden werden gestort. De verdediging betwistte de beschuldigingen en stelde dat de verdachte geen inzicht had in de financiële zaken en slechts hand- en spandiensten verrichtte voor zijn echtgenote. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, als medevennoot en rekeninghouder, verantwoordelijk was voor de gezamenlijke bankrekening en dat hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de bedragen afkomstig waren van misdrijf. De rechtbank achtte het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen en legde een taakstraf van 150 uren op, rekening houdend met de gevolgen voor de verdachte en zijn gezin, en de overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 03-280903-22
vonnis van de meervoudige kamer van 10 september 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1967
wonende te [woonadres]
raadsman mr. A.G. van den Biezenbos, advocaat te Eindhoven.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 27 augustus 2025, waarbij de officier van justitie, mr. J.E.L. van der Steen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte geldbedragen (tot een totaalbedrag van € 63.515,-) heeft witgewassen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen en heeft daartoe aangevoerd dat verdachte en zijn echtgenote [medeverdachte] samen een vennootschap onder firma hebben opgericht, waarbinnen beiden actief waren; [medeverdachte] als bewindvoerder en verdachte die haar ondersteunde op administratief gebied.
De door [medeverdachte] als bewindvoerder verduisterde geldbedragen werden gestort op de gezamenlijke rekening van [medeverdachte] en verdachte. De officier van justitie is op grond hiervan van mening dat verdachte tenminste heeft moeten vermoeden dat de geldbedragen die op de rekening werden overgemaakt afkomstig waren uit enig misdrijf.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Namens verdachte is aangevoerd dat hij in de door zijn vrouw en hem opgerichte VOF slechts wat hand- en spandiensten heeft verricht voor zijn echtgenote. Verdachte heeft geen financiële achtergrond en hij had ook geen enkel inzicht in de bankzaken. Dat deed zijn echtgenote allemaal en verdachte heeft volgens de verdediging dan ook geen rol gehad bij de frauduleuze overboekingen. De verdediging is daarom van mening dat niet bewezen kan worden dat verdachte wist dat de overgeboekte geldbedrag van enig misdrijf afkomstig waren noch dat hij dit redelijkerwijs moest vermoeden. De verdediging heeft daarom gevraagd verdachte vrij te spreken van het tenlastegelegde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De rechtbank stelt de volgende feiten en omstandigheden vast. De echtgenote van verdachte, [medeverdachte] , had aanvankelijk een eenmanszaak en heeft, nadat verdachte zijn werk was kwijtgeraakt, samen met verdachte in 2014 [V.O.F.] (hierna: VOF) opgericht. Verdachte en [medeverdachte] waren medevennoot en als enigen werkzaam binnen deze VOF. [medeverdachte] was op papier en feitelijk bewindvoerder van een groot aantal onderbewindgestelden en verdachte verrichtte administratieve werkzaamheden. [medeverdachte] heeft als bewindvoerder over een periode van meerdere jaren geldbedragen verduisterd van tientallen mensen die bij haar onder bewind stonden. Veel van deze geldbedragen werden overgemaakt naar de gezamenlijke privérekening van [medeverdachte] en verdachte. Het betreft een bedrag van in totaal circa € 187.000 over een periode van circa vijf jaar. De bedragen waren rechtstreeks afkomstig van leef- en spaargeldrekeningen op naam van onderbewind-gestelden. Van deze gezamenlijke rekening werden privé- en gezinsuitgaven gedaan en verdachte beschikte daarnaast niet over een andere eigen bankrekening.
De vraag is of verdachte wist of redelijkerwijs had moetenvermoeden dat de geldbedragen die telkens naar de gezamenlijke bankrekening werden overgemaakt en ook door verdachte werden gebruikt, afkomstig waren van de door [medeverdachte] gepleegde verduistering.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte met de oprichting van de VOF ook een verantwoordelijkheid op zich heeft genomen met betrekking tot het reilen en zeilen binnen die VOF. Datzelfde geldt voor de gezamenlijke bankrekening. Verdachte was als rekeninghouder samen met [medeverdachte] verantwoordelijk voor deze bankrekening. Verdachte had als medevennoot inzicht in de administratie van de VOF en als rekeninghouder inzicht in de bij- en afschrijvingen op de gezamenlijke rekening. Daarbij gaat het om een groot bedrag verdeeld over een groot aantal bijschrijvingen over een periode van meerdere jaren. Gelet op deze feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de bedragen die binnenkwamen op de gezamenlijke rekening en rechtstreeks afkomstig waren van onderbewindgestelden geen legale inkomsten van de VOF betroffen. Het verweer dat verdachte zich feitelijk niet bemoeide met de boekhouding van de VOF en nooit naar de bij- en afschrijvingen of het saldo op de bankrekening keek, wordt verworpen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de periode van 20 december 2016 tot
en met 27 juli 2021 te [plaats]
geldbedragen heeft verworven en voorhanden heeft gehad en van geldbedragen, gebruik heeft gemaakt, door
- op een bankrekening op naam gesteld van [verdachte] en/of mevrouw [medeverdachte]
[medeverdachte] met bankrekeningnummer [rekeningnummer] telkens geldbedragen te ontvangen afkomstig van bankrekeningen op naam
gesteld van onder bewindvoering gestelde personen
[benadeelde 1] en [benadeelde 2] en [benadeelde 3] en [benadeelde 4]
[benadeelde 4] en [benadeelde 5] en [benadeelde 6] en [benadeelde 7] en [benadeelde 8]
[benadeelde 8] en [benadeelde 9] en [benadeelde 10] en [benadeelde 11] en
[benadeelde 12] en [benadeelde 13] en [benadeelde 14] en [benadeelde 15] en [benadeelde 16]
[benadeelde 16] en [benadeelde 17] en [benadeelde 18] en [benadeelde 19] en
[benadeelde 20] , waarover hij, verdachte kon beschikken,
en
- vervolgens girale geldbedragen te gebruiken,
terwijl hij, verdachte telkens redelijkerwijs
had moeten vermoeden dat deze geldbedragen - onmiddellijk of
middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf voor de duur van 180 uren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring zou komen, heeft de verdediging verzocht om er bij de strafbepaling rekening mee te houden dat verdachte een first offender is en dat het handelen van verdachte en zijn partner uiteindelijk voor verdachte en zijn gezin enorme financiële consequenties heeft gehad. Voorts heeft de verdediging gevraagd om het aantal uren taakstraf te matigen in verband met de forse overschrijding van de redelijke termijn.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft gedurende een periode van ruim vier jaren geprofiteerd van de door zijn echtgenote als bewindvoerder gepleegde verduistering van het leef- en spaargeld van haar cliënten. Daarbij werden gelden van de bankrekeningen van die cliënten gebruikt voor betalingen ten behoeve van haarzelf en haar gezin en ook werden ten onrechte gelden overgemaakt naar de privérekening van [medeverdachte] en verdachte. Hierdoor is een flink aantal cliënten van [medeverdachte] financieel benadeeld en werd ook op grove wijze misbruik gemaakt van het vertrouwen dat werd gesteld in [medeverdachte] als bewindvoerder. Verdachte heeft bij dit alles op z’n minst lijdzaam toegekeken en heeft door zich passief op te stellen mee kunnen profiteren van het misbruik dat werd gemaakt van deze financieel kwetsbare mensen.
Dit alles maakt dat de rechtbank aan het bewezenverklaarde feit zwaar tilt en zij is dan ook van oordeel dat daar in beginsel een forse straf op moet volgen. Anderzijds zal de rechtbank ook rekening houden met de gevolgen die de feiten ook voor verdachte en zijn gezin hebben gehad. Het gezin van verdachte is door hun handelen en het daarna uitgesproken faillissement alles kwijtgeraakt, zowel financieel als sociaal gezien. Verdachte en zijn gezin hebben hun leven min of meer weer vanaf nul moeten opbouwen. Daarbij hebben verdachte en zijn echtgenote getracht om de benadeelden zoveel mogelijk schadeloos te stellen.
Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat het opleggen aan verdachte van een taakstraf van 180 uren in beginsel passend en geboden is en de rechtbank zal dit ook als uitgangspunt nemen. Anderzijds moet de rechtbank ook rekening houden met een overschrijding van de redelijke termijn met bijna vier jaren en de rechtbank stelt daarbij vast dat deze overschrijding op geen enkele manier aan verdachte of de verdediging verweten kan worden. Uitgangspunt voor een overschrijding van de redelijke termijn met zes tot twaalf maanden, is volgens vaste jurisprudentie een vermindering van 10%. In geval van een overschrijding met meer dan twaalf maanden dient naar bevind van zaken te worden gehandeld. Bij de onderhavige overschrijding van bijna 4 jaren is de rechtbank van oordeel dat de op de straf toegepaste korting op 15% moet worden gesteld en afgerond komt de rechtbank dan tot een korting van 30 uren, hetgeen betekent dat de rechtbank verdachte zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 150 uren.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d en 420quater van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Primair:Schuldwitwassen
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 150 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
75 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.L.J. Martens, voorzitter, mr. T.M. Brouwer en mr. D.S.G. Froger, rechters, in tegenwoordigheid van F.J.M. Nouws, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 10 september 2025.
Bijlage I
De tenlastelegging
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 20 december 2016 tot
en met 27 juli 2021 te [plaats] , in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
van één of meer voorwerpen, te weten (één of meer geldbedragen tot in totaal) EUR
63.515,- althans één of meer geldbedragen,
heeft/hebben verworven en/of voorhanden heeft/hebben (gehad) en/of
heeft/hebben overgedragen en/of heeft/hebben omgezet en/of van één of meer
voorwerpen, te weten (één of meer geldbedragen tot in totaal) EUR 63.515,- althans
één of meer geldbedragen, gebruik heeft/hebben gemaakt, door
- op een bankrekening op naam gesteld van [verdachte] en/of mevrouw [medeverdachte]
[medeverdachte] met bankrekeningnummer [rekeningnummer] telkens een of
meer geldbedragen te ontvangen afkomstig van (een) bankrekeningen op naam
gesteld van (een) (partner(s) van) (een) onder bewindvoering gestelde perso(o)nen
[benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4]
[benadeelde 4] en/of [benadeelde 5] en/of [benadeelde 6] en/of [benadeelde 7] en/of [benadeelde 8]
[benadeelde 8] en/of [benadeelde 9] en/of [benadeelde 10] en/of [benadeelde 11] en/of
[benadeelde 12] en/of [benadeelde 13] en/of [benadeelde 14] en/of [benadeelde 15] en/of [benadeelde 16]
[benadeelde 16] en/of [benadeelde 17] en/of [benadeelde 18] en/of [benadeelde 19] en/of
[benadeelde 20] , waarover hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), kon(den) beschikken,
en/of
- (vervolgens) een of meer gir(a)l(e) geldbedragen om te zetten en/of te gebruiken,
althans voorhanden te hebben;
terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) telkens wist(en) althans redelijkerwijs
had(den) moeten vermoeden dat dit/deze geldbedrag(en) - onmiddellijk of
middellijk – afkomstig was/waren uit enig(e) misdrij(f)(ven);
Artikel 420bis lid 1 sub b en 420quater lid 1 sub b Wetboek van Strafrecht
( art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art 420bis lid 1 ahf/ond b
Wetboek van Strafrecht, art 420quatr lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art
420quatr lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van
Strafrecht )
Subsidiair:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 20 december 2016 tot
en met 27 juli 2021 te [plaats] , in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
van één of meer voorwerpen, te weten (één of meer geldbedragen tot in totaal) EUR
63.515,- althans één of meer geldbedragen,
heeft/hebben verworven en/of voorhanden heeft/hebben (gehad) van één of meer
voorwerpen, te weten (één of meer geldbedragen tot in totaal) EUR 63.515,- althans
één of meer geldbedragen, door
- op een bankrekening op naam gesteld van [verdachte] en/of mevrouw [medeverdachte]
[medeverdachte] met bankrekeningnummer [rekeningnummer] telkens een of
meer geldbedragen te ontvangen afkomstig van (een) bankrekeningen op naam
gesteld van (een) (partner(s) van) (een) onder bewindvoering gestelde perso(o)nen
[benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4]
[benadeelde 4] en/of [benadeelde 5] en/of [benadeelde 6] en/of [benadeelde 7] en/of [benadeelde 8]
[benadeelde 8] en/of [benadeelde 9] en/of [benadeelde 10] en/of [benadeelde 11] en/of
[benadeelde 12] en/of [benadeelde 13] en/of [benadeelde 14] en/of [benadeelde 15] en/of [benadeelde 16]
[benadeelde 16] en/of [benadeelde 17] en/of [benadeelde 18] en/of [benadeelde 19] en/of
[benadeelde 20] , waarover hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), kon(den) beschikken,
terwijl hij, verdachte, telkens wist althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat
dit/deze geldbedrag(en), – onmiddellijk afkomstig was/waren uit enig(e) eigen
misdrij(f)(ven);
Artikel 420bis.1 en 420quater.1 Wetboek van Strafrecht
( art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art 420bis lid 1 ahf/ond b
Wetboek van Strafrecht, art 420quatr lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art
420quatr lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht )