ECLI:NL:RBZWB:2025:6090

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 september 2025
Publicatiedatum
11 september 2025
Zaaknummer
RK 25-008656 en 25-009107
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van schadevergoeding wegens invordering rijbewijs op grond van Wegenverkeerswet en Wetboek van Strafvordering

Op 2 september 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda uitspraak gedaan in een verzoek tot schadevergoeding wegens de invordering van een rijbewijs. Verzoeker, geboren in 1995, had op 1 april 2025 een verzoek ingediend voor een schadevergoeding van € 1.365,00, omdat zijn rijbewijs op 22 december 2024 was ingevorderd. Tijdens de zitting op 19 augustus 2025 werd de officier van justitie en de advocaat van verzoeker, mr. K.R. Verkaart, gehoord. De advocaat voerde aan dat het rijbewijs 88 dagen was ingevorderd in plaats van 91 dagen, en vroeg om een vergoeding van € 1.320,00. De officier van justitie stelde dat de vergoeding gematigd moest worden, omdat verzoeker zijn rijbewijs pas op 20 maart 2025 had opgehaald, terwijl het al op 18 maart 2025 beschikbaar was.

De rechtbank oordeelde dat het verzoekschrift tijdig was ingediend, ondanks het ontbreken van een handtekening, omdat verzoeker persoonlijk aanwezig was en het verzoek had toegelicht. De rechtbank kende een schadevergoeding toe van € 1.675,38 voor de kosten van rechtsbijstand en € 680,00 voor de indiening van het verzoekschrift. Uiteindelijk werd het verzoek tot schadevergoeding op grond van artikel 164 lid 9 van de Wegenverkeerswet toegewezen tot een bedrag van € 1.290,00. De totale schadevergoeding die aan verzoeker werd toegekend, bedroeg € 3.645,38, met de beslissing dat dit bedrag zou worden overgemaakt aan de Stichting Beheer Derdengelden Drenth Verkaart Advocaten. De uitspraak werd gedaan door rechter mr. R.H.M. Pooyé, in aanwezigheid van griffier mr. S.H.M.R. Chevalier-Verbunt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats Breda
parketnummer : 96-407026-24
raadkamernummers : 25-008656 en 25-009107
datum : 2 september 2025
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het verzoek op grond van artikel 164, negende lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW1994) en artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker] ,geboren op [geboortedag] 1995 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
woonplaats kiezende op het kantoor van mr. K.R. Verkaart, Duivelsbruglaan 22, 4835 JE Breda,
hierna te noemen: verzoeker.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het op 1 april 2025 bij de griffie ingediende verzoek dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 164 lid 9 WVW94ten laste van de Staat voor een bedrag van:
- € 1.365,00, voor schade wegens de invordering van het rijbewijs;
 het op 1 april 2025 bij de griffie ingediende verzoek dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
  • € 1.675,38, voor vergoeding van kosten rechtsbijstand;
  • € 340,00 als forfaitaire vergoeding voor het opstellen en indienen van het verzoekschrift dan wel € 680,00 bij behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
  • de kennisgeving van sepot van 14 maart 2025;
  • de schriftelijke reactie van het Openbaar Ministerie;
  • de overige stukken in het raadkamerdossier.
Op 19 augustus 2025 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie mr. C.P.G. Tax, verzoeker en mr. K.R. Verkaart als advocaat van verzoeker, gehoord.
Namens verzoeker is verzocht om vergoeding van bovengenoemde schade. In raadkamer heeft de advocaat aangevoerd dat - na herberekening - het rijbewijs van verzoeker 88 dagen in plaats van 91 dagen ingevorderd is geweest, zodat thans wordt verzocht om een vergoeding € 1.320,00 (88 dagen x € 15,00). Voor het overige heeft de advocaat gepersisteerd bij het verzoek.
Verzoeker heeft in raadkamer aangegeven dat hij het rijbewijs vanwege zijn werk pas op 20 maart 2025 heeft kunnen ophalen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verzochte vergoeding voor het aantal dagen dat verzoeker zijn rijbewijs kwijt is geweest dient te worden gematigd. Verzoeker kon zijn rijbewijs op 18 maart 2025 bij Post NL ophalen. Dat verzoeker zijn rijbewijs uiteindelijk pas op 20 maart 2025 heeft opgehaald, komt voor zijn eigen rekening. De verzochte vergoeding voor de kosten rechtsbijstand kunnen geheel worden toegewezen.

2.De beoordeling

De zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen, omdat de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank zou worden vervolgd.
Het verzoekschrift is tijdig ingediend, maar niet door verzoeker ondertekend. Nu verzoeker persoonlijk in raadkamer is verschenen en het verzoek heeft toegelicht, is de rechtbank van oordeel dat daarmee voldoende vaststaat dat het verzoekschrift door verzoeker zelf is ingediend. Zij acht het ontbreken van de handtekening dan ook verschoonbaar en is van oordeel van verzoeker ontvankelijk is in het verzoek.
Op grond van artikel 164 lid 9 WVW wordt aan de gewezen verdachte een vergoeding toegekend voor de schade die hij ten gevolge van de invordering van het rijbewijs heeft geleden. De LOVS-uitgangspunten gaan sinds 7 juni 2024 uit van een forfaitaire vergoeding van € 15,00 per dag bij een ingevorderd rijbewijs.
Op grond van artikel 530 Sv kan aan een gewezen verdachte een vergoeding voor de kosten van een raadsman worden toegekend, tenzij de raadsman was toegevoegd.
Artikel 534 lid 1 Sv bepaalt dat de toekenning van een schadevergoeding steeds plaatsheeft, als en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter gronden van billijkheid aanwezig zijn. Bij deze beoordeling worden alle omstandigheden in aanmerking genomen.
Het rijbewijs van verzoeker is op 22 december 2024 ingevolge artikel 164 lid 9 WVW ingevorderd. Bij kennisgeving van 14 maart 2025 is beslist tot teruggave van het rijbewijs aan verzoeker. Op 15 maart 2025 is getracht de brief met het rijbewijs af te leveren op het adres waar verzoeker op dat moment stond ingeschreven. Vanaf 18 maart 2025 kon verzoeker zijn rijbewijs bij Post NL ophalen. Verzoeker heeft zijn rijbewijs echter pas op 20 maart 2024 opgehaald. De rechtbank ziet in deze omstandigheden aanleiding en acht het redelijk om aan verzoeker een vergoeding toe te kennen voor 86 dagen (22 december 2024 tot 18 maart 2025) dat hij zijn rijbewijs heeft moeten missen en zal naar billijkheid een bedrag toekennen van (86 x € 15,00)
€ 1.290,00.
Het verzochte bedrag aan kosten van rechtsbijstand ter hoogte van
€ 1.675,38is in voldoende mate onderbouwd en komt de rechtbank billijk voor. De rechtbank zal dit bedrag toewijzen.
Voor de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van het verzoekschrift wordt het forfaitaire bedrag van
€ 680,00toegekend.

3.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 164 lid 9 WVW94 toe tot een bedrag van
€ 1.290,00, voor schade wegens de invordering van het rijbewijs;
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 530 Sv toe tot een bedrag van
€ 2.355,38, bestaande uit:
- € 1.675,38, aan kosten van rechtsbijstand;
- € 680,00, de kosten verbonden aan de indiening van het verzoekschrift in raadkamer;
wijst het verzoek voor het overige af.
bepaalt dat een bedrag van
€ 3.645,38zal worden overgemaakt op [rekeningnummer] ten name van Stichting Beheer Derdengelden Drenth Verkaart Advocaten, onder vermelding van “[verzoeker]/OM vergoeding”.
Deze beslissing is genomen door mr. R.H.M. Pooyé, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. S.H.M.R. Chevalier-Verbunt, griffier, en is uitgesproken op de openbare zitting van 2 september 2025.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van de beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch.