Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Het verloop van de procedure
- de moeder;
- een vertegenwoordiger van de Raad en een stagiair van de Raad;
- een vertegenwoordigster van de GI.
De feiten
3.Het verzoek
4.De standpunten
5.De beoordeling
- [minderjarige] groeit op in een fysiek en emotioneel veilige opvoedingsomgeving, waarbij hij wordt gestimuleerd in zijn ontwikkeling en er duidelijkheid, voorspelbaarheid, stabiliteit, rust en regelmaat wordt geboden maar ook steun, troost en affectie aanwezig is;
- Er bestaat zicht op de ontwikkeling van [minderjarige] en vanuit dit zicht wordt passende hulpverlening ingezet voor [minderjarige] ;
- Er is zicht op de opvoedvaardigheden van moeder, meer specifiek dient duidelijk te worden of moeder voldoende sensitief en responsief is, grenzen kan stellen en kan aansluiten bij wat [minderjarige] nodig heeft;
- Moeder werkt samen met de hulpverlening welke nodig is voor [minderjarige] en houdt zich aan gemaakte afspraken;
- Moeder ontvangt passende hulpverlening voor haar persoonlijke problematiek;
- De draaglast-draagkracht verhouding van moeder is blijvend in balans.
6.De beslissing
[datum 2] 2025 om [uur], teneinde nader op het verzoek te worden gehoord ten overstaan van de kinderrechter mr. R.A. Borm voor de duur van 45 minuten, in afwachting van de uitkomst van de voorlopige netwerkscreening, de uithuisplaatsing van [minderjarige] en de stand van zaken en het nadere standpunt van de Raad met betrekking tot het resterende deel van het verzoek (een en ander dient uiterlijk 30 september 2025 aan de griffie van de rechtbank toegestuurd te worden);
- degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.