ECLI:NL:RBZWB:2025:6108

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 september 2025
Publicatiedatum
12 september 2025
Zaaknummer
02-102113-25
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor witwassen met schadevergoeding aan benadeelde partij

Op 12 september 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van witwassen. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 29 augustus 2025, waarbij de officier van justitie, mr. F. van Peski, en de verdachte hun standpunten kenbaar maakten. De verdachte heeft in bijna acht jaar tijd in totaal € 219.300,53 gewitgewassen. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend, en de rechtbank achtte het feit wettig en overtuigend bewezen op basis van de bekennende verklaring van de verdachte en andere bewijsmiddelen.

De rechtbank legde een taakstraf op van 240 uur, hoger dan de door de officier van justitie gevorderde 120 uur, omdat de verdachte profijt had getrokken van het verduisterde geld van haar echtgenoot. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet als een persoon werd gezien die zelfstandig tot een dergelijk strafbaar feit zou overgaan, maar dat zij wel had geprofiteerd van de verduistering. De benadeelde partij, een B.V., vorderde een schadevergoeding van € 219.300,53, waarvan de rechtbank € 212.666,78 toewijsbaar achtte. De rechtbank legde ook een schadevergoedingsmaatregel op en verklaarde dat de verdachte en haar echtgenoot hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De uitspraak benadrukt de ernst van het witwassen en de gevolgen voor de benadeelde partij.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-102113-25
vonnis van de meervoudige kamer van 12 september 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1965 te [plaats]
wonende te [woonadres]

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 29 augustus 2025, waarbij de officier van justitie mr. F. van Peski en verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Deze zaak is gelijktijdig, maar niet gevoegd behandeld met de zaak onder parketnummer 02-102112-25 tegen [echtgenoot]: de echtgenoot van verdachte.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte in bijna acht jaar in totaal 219.300,53 euro heeft witgewassen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan.
4.2
Het standpunt van verdachte
Verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Aangezien verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting 29 augustus 2025;
- de aangifte van [persoon] namens de [B.V.] op 10 juni 2024;
- het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant] van 23 maart 2025.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op tijdstippen in de periode van 24 juni 2016 tot en met 2 april 2024 te [plaats], geldbedragen van in totaal € 214.166,78 voorhanden heeft gehad en daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl zij, verdachte, wist dat die geldbedragen - onmiddellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 120 uur, subsidiair 60 dagen hechtenis.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft aangevoerd dat zij de eis van de officier van justitie terecht vindt en de taakstraf zeker kan uitvoeren.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft acht jaar lang (mede) van geld geleefd dat haar echtgenoot verduisterde van zijn werkgever en op hun en/of rekening liet overmaken. In deze periode is er gemiddeld
€ 2.300,00 per maand overgeboekt naar de rekening van verdachte en haar echtgenoot en door hen gebruikt voor het aflossen van schulden en het huishouden. Verdachte heeft weliswaar niet zelf telkens weer het vertrouwen van de werkgevers van haar man beschaamd, maar zij heeft er wel schaamteloos van geprofiteerd. Op de vraag op zitting waarom zij haar man niet heeft gestopt, was het antwoord dat het extra geld “makkelijk was”. Echt besef van wat zij haar man zijn (opvolgend) werkgever heeft laten aandoen, heeft de rechtbank niet gezien of gehoord.
Bij de bepaling van de strafmaat houdt de rechtbank rekening met de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) voor fraude en met veroordelingen voor soortgelijke feiten. Hieruit volgt dat, gelet op het fraudebedrag, een gevangenisstraf tussen de negen en twaalf maanden passend is.
De rechtbank overweegt dat de echtgenoot van verdachte degene is geweest die het geld heeft verduisterd en dus degene is die het initiatief heeft genomen. Verdachte zelf was niet de initiatiefnemer. Wel heeft zij gebruik gemaakt van het verduisterde geld. Zij heeft daarmee de verduistering in stand gehouden en ervan geprofiteerd. De rechtbank ziet verdachte echter niet als een persoon die zelfstandig tot een dergelijk strafbaar feit zal overgaan. Gelet daarop zal de rechtbank aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, hetgeen op grond van de oriëntatiepunten van het LOVS zeker wel gerechtvaardigd zou zijn. Ook een voorwaardelijke gevangenisstraf acht de rechtbank in dit licht bezien niet noodzakelijk.
Om de ernst van het feit te benadrukken en gelet op genoemde oriëntatiepunten, zal de rechtbank wel een hogere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd en wel de maximale taakstraf van 240 uur. De rechtbank acht deze straf passend en geboden.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [B.V.] vordert een schadevergoeding van € 219.300,53 voor het ten laste gelegde feit 1.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde partij gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 212.666,78. aan materiële schade. De rechtbank gaat daarbij uit van de bedragen die in de bewezen verklaarde periode door verdachte zijn witgewassen en het feit dat verdachte in april 2024 een bedrag van € 1.500,00 heeft terugbetaald, welk bedrag volgens de benadeelde partij ter zitting met de vordering kan worden verrekend.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezen verklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit.
De rechtbank zal de vordering voor een bedrag van € 1.500,00 afwijzen en voor het overige niet ontvankelijk verklaren.
De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen. Gelet op de verschillende data waarop de schade is ontstaan, bepaalt de rechtbank de rentedatum bij wijze van middeling op 24 juni 2020.
De rechtbank ook zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De rechtbank stelt vast dat de echtgenoot van verdachte bij vonnis van gelijke datum onder parketnummer 02-102112-25 wordt veroordeeld voor het verduisteren van (nog meer dan) het door verdachte witgewassen bedrag. Nu het witwassen door verdachte dusdanig samenhangt met de daaraan voorafgaande door haar echtgenoot gepleegde verduistering, zijn verdachte en haar echtgenoot naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover dat bedrag door haar echtgenoot is betaald, en andersom.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
witwassen, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 dagen;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [B.V.] van
€ 212.666,78aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 24 juni 2020 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- wijst de vordering af voor een bedrag van € 1.500,00;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- bepaalt dat verdachte met [echtgenoot] hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [B.V.], €
212.666,78te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 24 juni 2020 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 360 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte [echtgenoot] hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Remerie, voorzitter, mr. D.H. Hamburger en mr. R.J.H. de Brouwer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.J.M. van de Vrede, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 12 september 2025.
Bijlage I
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
zij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 24 juni 2016 tot en met 2 april 2024 te [plaats], in elk geval in Nederland,
(van) een geldbedrag van in totaal 219.300,53 euro, althans een of meerdere geldbedragen
- heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet en/of
- gebruik heeft gemaakt
terwijl zij, verdachte, wist dat dat/die geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.