In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 februari 2025, worden de beroepen van drie eisers beoordeeld die zich hebben beklaagd over het niet tijdig beslissen door het college van burgemeester en wethouders van Tilburg op hun bezwaren en aanvragen met betrekking tot persoonsgebonden budgetten (PGB) en formele zorg voor hun kinderen. De eisers, wettelijk vertegenwoordigd door hun ouders, hebben op 3 mei 2024 bezwaren ingediend tegen beschikkingen van 25 april 2024, waarin hen een aantal uren PGB voor informele begeleiding werd toegekend. Daarnaast hebben zij op 20 juni 2024 een aanvraag ingediend voor formele zorg. De rechtbank oordeelt dat de beroepen kennelijk gegrond zijn, omdat het college niet binnen de wettelijk vastgestelde termijnen heeft beslist. De rechtbank stelt vast dat het college op 29 augustus 2024 had moeten beslissen op de bezwaren en op 15 augustus 2024 op de aanvraag, maar dit is niet gebeurd. De rechtbank bepaalt dat het college binnen twee weken na deze uitspraak alsnog moet beslissen en legt een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Tevens wordt een bestuurlijke dwangsom vastgesteld van € 1.442,-, omdat de termijn voor het nemen van een besluit al meer dan 42 dagen is overschreden. De rechtbank veroordeelt het college ook tot betaling van het griffierecht en proceskosten aan de eisers. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om tijdig te beslissen op aanvragen en bezwaarschriften, en de gevolgen van het niet naleven van deze termijnen.