ECLI:NL:RBZWB:2025:6112

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 september 2025
Publicatiedatum
12 september 2025
Zaaknummer
C/02/438606 / JE RK 25-1449 en C/02/438638 / JE RK 25-1456
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Verschoor-Bergsma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijk vervallen verklaren schriftelijke aanwijzing en vaststellen zorgregeling in een familiezorgzaak

Op 8 september 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de zorgregeling voor een minderjarige, geboren in 2021. De vader en moeder, beiden belast met het ouderlijk gezag, hebben verzocht om de schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling (GI) van 7 juli 2025, die de contactmomenten tussen hen en hun kind wijzigde, gedeeltelijk te vervallen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders ontvankelijk zijn in hun verzoeken en dat de schriftelijke aanwijzing voldoet aan de formele vereisten van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de ouders het niet eens zijn met de gewijzigde zorgregeling, maar zij zijn tot overeenstemming gekomen over nieuwe afspraken. De kinderrechter heeft de schriftelijke aanwijzing gedeeltelijk vervallen verklaard en de nieuwe zorgregeling vastgesteld, waarbij de ouders en de minderjarige drie á vierwekelijks contact hebben, begeleid door de pleegmoeder en de GI. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat deze onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook in het geval van hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummers: C/02/438606 / JE RK 25-1449 (
verzoek vader)
C/02/438638 / JE RK 25-1456 (
verzoek moeder)
Datum uitspraak: 8 september 2025
Beschikking van de kinderrechter over een schriftelijke aanwijzing
in de zaak van
[de vader],
verzoekster in zaaknummer C/02/438606 / JE RK 25-1449,
belanghebbende in zaaknummer C/02/438638 / JE RK 25-1456,
hierna te noemen: de vader,
wonende in [plaats] ,
advocaat: mr. C.E.J.E. Kouijzer te Middelburg.
en
[de moeder],
verzoekster in zaaknummer C/02/438638 / JE RK 25-1456,
belanghebbende in zaaknummer C/02/438606 / JE RK 25-1449,
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [plaats] ,
advocaat: mr. S.X. Scholten te Vlissingen.
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2021 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende in beide zaaknummers aan:
STICHTING WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING
& JEUGDRECLASSERING,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de GI.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
In zaaknummer C/02/438606 / JE RK 25-1449
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 11 juli 2025.
In zaaknummer C/02/438638 / JE RK 25-1456
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 17 juli 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 8 september 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- een tweetal vertegenwoordigsters van de GI.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
Bij beschikking van 25 juni 2021 is [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 25 juni 2021 en tot 9 juli 2021. Tevens is bij deze beschikking een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verleend met ingang van 25 juni 2021 en tot 9 juli 2021. De maatregelen zijn vervolgens bij beschikking van 1 juli 2021 verlengd tot 25 september 2021.
2.3.
Bij beschikking van 20 september 2021 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 20 september 2021 en tot 20 juni 2022. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, voor het laatst bij beschikking van 16 juni 2025 tot 20 juni 2026.
2.4.
Bij beschikking van 20 september 2021 is tevens een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verleend met ingang van 20 september 2021 en tot 20 maart 2022. Deze machtiging is daarna steeds verlengd, voor het laatst bij beschikking van 16 juni 2024 tot 20 juni 2026.
2.5.
[minderjarige] verblijft op basis van die machtiging in een pleeggezin.
2.6.
De GI heeft op 7 juli 2025 in een schriftelijke aanwijzing de contacten tussen de gezaghebbende ouders en [minderjarige] gewijzigd, in die zin dat het contact vanaf 19 september 2025 op de vrijdag (in plaats van woensdag) plaatsvindt. De GI heeft de volgende regeling vastgesteld: vrijdag 19 september 2025, vrijdag 10 oktober 2025, vrijdag 31 oktober 2025, vrijdag 21 november 2025, vrijdag 12 december 2025 en vrijdag 2 januari 2026.

3.De verzoeken

In zaaknummer C/02/438606 / JE RK 25-1449
3.1.
De vader verzoekt, bij beschikking en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de schriftelijke aanwijzing van de GI van 7 juli 2025 geheel, dan wel gedeeltelijk vervallen te verklaren en een zodanige regeling tussen de ouders en [minderjarige] vast te stellen als de rechtbank in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt, waarbij het de wens van de vader is dat er driewekelijkse contacten worden ingepland op een dinsdag, woensdag, donderdag of tijdens het weekend.
In zaaknummer C/02/438638 / JE RK 25-1456
3.2.
De moeder verzoekt, bij beschikking en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de schriftelijke aanwijzing van de GI van 7 juli 2025 geheel, dan wel gedeeltelijk vervallen te verklaren en een zodanige regeling tussen de ouders en [minderjarige] vast te stellen als de rechtbank in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt, waarbij het de wens van de moeder is dat zij samen met vader driewekelijks [minderjarige] kan bezoeken op een dinsdag, woensdag, donderdag of tijdens het weekend.

4.De beoordeling

4.1.
Ingevolge artikel 1:265f lid 1 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de GI, voor zover noodzakelijk met het oog op het doel van de uithuisplaatsing van een minderjarige en voor de duur van de uithuisplaatsing, de contacten tussen de met het gezag belaste ouders en de minderjarige beperken. Op grond van het tweede lid van dat artikel geldt een dergelijke beslissing van de GI als een schriftelijke aanwijzing als bedoeld in artikel 1:263 BW. Artikel 1:264 BW en artikel 1:265 BW zijn van overeenkomstige toepassing.
4.2.
Op grond van artikel 1:264, eerste lid BW kan de met het gezag belaste ouder de kinderrechter verzoeken een schriftelijke aanwijzing geheel of gedeeltelijk vervallen te verklaren. Het derde lid bepaalt dat de termijn voor het indienen van een dergelijk verzoek twee weken bedraagt en die termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop de beslissing is verzonden of uitgereikt. De kinderrechter kan voorts, op grond van het tweede lid van artikel 265f BW, een zodanige regeling vaststellen als de kinderrechter in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt.
4.3.
Een schriftelijke aanwijzing dient te worden beschouwd als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). In het kader hiervan dient de kinderrechter te beoordelen of bij de besluitvorming door de GI de algemene voorschriften over zorgvuldigheid, evenredigheid en een deugdelijke motivering in acht zijn genomen. Tevens dient de schriftelijke aanwijzing het doel van de ondertoezichtstelling te dienen en in het belang van de minderjarige te worden geacht. Bij de beoordeling van de noodzaak een schriftelijke aanwijzing te geven komt de GI een zekere beleidsvrijheid toe. Dit betekent dat de kinderrechter, gegeven de taak van de GI, beziet of er in de gegeven omstandigheden voldoende grond is om een schriftelijke aanwijzing te geven. Bij de beoordeling daarvan kan de kinderrechter rekening houden met gewijzigde omstandigheden.
Inhoudelijke beoordeling
4.4.
De kinderrechter dient allereerst te beoordelen of de ouders ontvankelijk zijn in hun verzoeken. Vast is komen te staan dat aan beide ouders, als gezaghebbende ouder, een schriftelijke aanwijzing is gegeven op 7 juli 2025, welke kan worden gekwalificeerd als een besluit in de zin van de Awb. Het betreft een schriftelijk bericht dat afkomstig is van de GI en in dat bericht wordt een beslissing meegedeeld die een rechtsgevolg voor de ouders teweegbrengt, namelijk dat de contactmomenten met [minderjarige] worden gewijzigd. De verzoeken van de vader en de moeder tot (gedeeltelijke) vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing zijn op 11 juli 2025 respectievelijk 17 juli 2025 door de rechtbank ontvangen en daarmee voldoen de verzoeken aan de termijn zoals vermeld onder het wettelijk kader. De kinderrechter zal beide ouders daarom ontvangen in hun verzoeken.
4.5.
Verder is de kinderrechter van oordeel dat de schriftelijke aanwijzing van 7 juli 2025 volgens de regels van de Awb en de ongeschreven algemene beginselen van behoorlijk bestuur tot stand is gekomen en daarmee voldoet aan de formele vereisten.
4.6.
De kinderrechter overweegt dat uit de stukken en tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de ouders het niet eens zijn met de door de GI gewijzigde zorgregeling tussen de ouders en [minderjarige] in de schriftelijke aanwijzing. De ouders en [minderjarige] hebben driewekelijks op de woensdagmiddag contact met elkaar en de GI heeft deze contactmomenten gewijzigd naar de vrijdagochtend, met ingang van 19 september 2025. Dit omdat het voor [minderjarige] en zijn veiligheidsgevoel noodzakelijk is dat de pleegmoeder tijdens de contactmomenten aanwezig is en de pleegmoeder is vanwege haar werk en de gezinssituatie alleen op de vrijdag beschikbaar. Hierbij heeft de GI ook rekening gehouden met het schoolrooster van [minderjarige] (maandag tot en met donderdag). Voor beide ouders is het driewekelijkse contactmoment op de vrijdag niet haalbaar vanwege hun werk. De kinderrechter stelt verder vast dat alle partijen het belangrijk vinden dat de ouders en [minderjarige] contact met elkaar hebben en dat die contactmomenten positief voor [minderjarige] verlopen, waarvoor het op dit moment noodzakelijk is dat de pleegmoeder aanwezig is.
4.7.
Nadat de GI tijdens de schorsing telefonisch contact met de pleegmoeder heeft gehad, zijn partijen tijdens de mondelinge behandeling tot overeenstemming gekomen en hebben zij afspraken met elkaar gemaakt over de contactmomenten tussen de ouders en [minderjarige] . De kinderrechter is van oordeel dat de afspraken die de partijen met elkaar hebben gemaakt in het belang van [minderjarige] zijn en om die reden zal zij de schriftelijke aanwijzing van de GI van 7 juli 2025 gedeeltelijk vervallen verklaren en de gemaakte afspraken met betrekking tot de zorgregeling tussen de ouders en [minderjarige] hieronder opnemen.
4.8.
Partijen hebben met elkaar afgesproken dat de ouders en [minderjarige] drie á vierwekelijks contact met elkaar hebben, in aanwezigheid van de pleegmoeder en wisselend op de vrijdagochtend en de woensdagmiddag waarbij het eerste contactmoment op vrijdag 19 september 2025 zal plaatsvinden. Dit maakt dat de zorgregeling er als volgt uit ziet:
- Eens per drie weken hebben de ouders en [minderjarige] op de vrijdagochtend contact met elkaar van 09:30 tot 11:00 uur (mits dit tijdstip voor de pleegmoeder haalbaar is, anders van 10:00 tot 11:30 uur). Het contactmoment op de vrijdag wordt begeleid door de jeugdbeschermer of de pleegzorgwerker;
- Eens per drie á vier weken hebben de ouders en [minderjarige] op de woensdagmiddag contact met elkaar van 13:30 tot 15:00 uur. Het contactmoment op de woensdag wordt begeleid door Klaver4.
Verder hebben partijen afgesproken dat de GI op 12 september 2025 met de pleegmoeder een schema met de precieze data van de contactmomenten voor het komende halfjaar zal maken, waarbij het eerste contactmoment op vrijdagochtend 19 september 2025 zal plaatsvinden en drie á vier weken later op de woensdagmiddag en daarna drie weken later op de vrijdagochtend en zo verder. De GI heeft toegezegd dit schema zo snel mogelijk aan de ouders te sturen. De ouders hebben aangegeven dat zij het fijn vinden om een schema voor het komende halfjaar te krijgen, zodat zij dit met hun werkgever kunnen afstemmen.
Tot slot hebben partijen afgesproken dat de GI de zorgregeling en het schema zal (blijven) evalueren om te kijken of de zorgregeling nog steeds in het belang van [minderjarige] is of dat [minderjarige] iets anders nodig heeft als het gaat om de contacten met de ouders.
4.9.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.

5.De beslissing

De kinderrechter:
In de zaaknummers C/02/438606 / JE RK 25-1449 en C/02/438638 / JE RK 25-1456
5.1.
verklaart de schriftelijke aanwijzing van de GI van 7 juli 2025 gedeeltelijk vervallen en stelt de zorgregeling tussen de ouders en [minderjarige] zoals opgenomen in rechtsoverweging 4.8 vast, waarbij de precieze data en de verdere vormgeving van de contactmomenten tussen de ouders en [minderjarige] in de handen van de GI wordt gelegd;
5.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 8 september 2025 door mr. Verschoor-Bergsma, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Vork als griffier, en op schrift gesteld op 12 september 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.