ECLI:NL:RBZWB:2025:6113

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 september 2025
Publicatiedatum
12 september 2025
Zaaknummer
02-002642-24; 15-320914-21 (tul); 02-303354-19 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van de invoer en handel in een grote hoeveelheid softdrugs

Op 12 september 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van de invoer van en de handel in een grote hoeveelheid softdrugs, specifiek hennep. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 29 augustus 2025, waarbij de verdachte niet aanwezig was, maar zijn raadsman, mr. H. van Asselt, wel. De officier van justitie, mr. M. Poirters, presenteerde de aanklacht en de verdediging betwistte de betrokkenheid van de verdachte bij de tenlastegelegde feiten. De rechtbank concludeerde dat er voldoende bewijs was dat de verdachte samen met een medeverdachte in de periode van 19 januari 2023 tot en met 26 april 2023 meerdere keren hennep had ingevoerd en verhandeld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was en legde een gevangenisstraf van twaalf maanden op, waarvan drie maanden voorwaardelijk. Tevens werd er verbeurdverklaring van in beslag genomen geld en hennep uitgesproken. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure en de eerdere strafbare feiten van de verdachte, maar concludeerde dat de ernst van het feit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigde.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-002642-24; 15-320914-21 (tul); 02-303354-19 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 12 september 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1998 te [plaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. H. van Asselt, advocaat te Roosendaal.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 29 augustus 2025. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman mr. H. van Asselt. De officier van justitie mr. M. Poirters en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. Ter zitting zijn ook de vorderingen tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermelde parketnummers. Onderhavige zaak is gelijktijdig maar niet gevoegd behandeld met de zaak tegen [medeverdachte], met parketnummer 02-002640-24.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
in de periode van 19 januari 2023 tot en met 26 april 2023 te [plaats] in vereniging 131,8 bruto kilogram, althans een (grote) hoeveelheid, hennep heeft ingevoerd en/of verspreid, verhandeld, verstrekt, afgehandeld, aangeboden of vervoerd, in elk geval aanwezig heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de ten laste gelegde periode in vereniging een hoeveelheid hennep heeft ingevoerd, vervoerd, verstrekt, afgeleverd en heeft verkocht en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich primair op het standpunt dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het ten laste gelegde feit. Het dossier bevat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om enige betrokkenheid van verdachte vast te stellen bij de twaalf pakketten uit Spanje van voor 26 april 2023. Van het bij verdachte aangetroffen pakket op 26 april 2023 is niet komen vast te staan dat verdachte wetenschap had van de inhoud hiervan. Subsidiair meent de verdediging dat alleen het aanwezig hebben van 4.990 gram hennep op 26 april 2023 kan worden bewezen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat op 24 april 2023 in het sorteercentrum van DHL een aan [medeverdachte] (hierna: medeverdachte) geadresseerd postpakket wordt onderschept waar hennep in blijkt te zitten. Op 26 april 2023 wordt dit pakket door de politie gecontroleerd bij medeverdachte afgegeven. Kort hierna wordt het pakket door verdachte opgehaald, die wordt aangehouden nadat hij met het pakket uit de woning van medeverdachte stapt. Het pakket was afkomstig uit Spanje met als afzender “[afzender]”. Het pakket met een bruto gewicht van 9450 gram bleek netto 4990 gram hennep te bevatten.
Op het adres van medeverdachte zijn eerder twaalf pakketten uit Spanje bezorgd, namelijk:
19 januari 2023, 13050 gram, [naam 1];
26 januari 2023, 7300 gram, [naam 2];
7 februari 2023, 13050 gram, [naam 2];
18 februari 2023, 11550 gram, [naam 3];
24 februari 2023, 11150 gram, [afzender];
2 maart 2023, 11150 gram, [afzender];
08 maart 2023, 9950 gram, [naam 4];
10 maart 2023, 9750 gram, [naam 4];
17 maart 2023, 9750 gram, [naam 4];
28 maart 2023, 6100 gram, [naam 5];
14 april 2023, 9450 gram, [naam 6] en
21 april 2023, 10100 gram, [afzender].
Aan medeverdachte is in zijn politieverhoor op 26 april 2023 een open beginvraag gesteld. Die luidt: “U bent vandaag aangehouden voor het bezit, handel van softdrugs. U krijg van mij nu de kans om uw eigen verhaal te doen voordat ik mijn vragen ga stellen. Wat kunt u hierover verklaren?” Medeverdachte verklaart dan dat de jongen die is aangehouden (verdachte) aan hem vroeg of medeverdachte af en toe post voor verdachte uit Spanje wilde ontvangen. Als verdachte een pakket ontving, werd het snel opgehaald. De rechtbank stelt vast dat dat 26 april 2023 ook is gebeurd. De rechtbank houdt medeverdachte aan zijn eerste spontane antwoord dat het verdachte is die hem gevraagd heeft als postontvanger te dienen en vindt zijn latere bijstelling(en) in het politieverhoor dat het een ander was ongeloofwaardig. Dat hij dat als getuige bij de rechter-commissaris heeft bevestigd maakt dat niet anders. De rechtbank heeft daarbij betrokken de gesprekken die in de bij verdachte op 26 april 2023 in beslaggenomen telefoon zijn aangetroffen.
In voornoemde telefoon van verdachte zijn alle gesprekken voor 12 maart 2023 gewist. Maar in de resterende gesprekken zijn er diverse gesprekken terug te vinden die ook gaan over dozen die binnen komen of binnen gekomen zijn. Daaronder ook dozen van “[voornaam]”: de voornaam van medeverdachte. Een aantal gesprekken is ook te koppelen aan eerdergenoemde DHL-leverdata. De gesprekken gaan onder andere over het ompakken van wat er in de dozen zit. Daarbij komt dat drie eerdere bij medeverdachte bezorgde dozen eveneens afkomstig zijn van “[afzender]”, dezelfde afzender als de onderschepte doos met hennep. Voor een bevestiging van de inhoud van alle twaalf eerdere dozen vindt de rechtbank verder nog van belang dat ‘[bijnaam 1]’ op 18 april 2023 aan ‘[bijnaam 2]’ (medeverdachte) vraagt of hij daar toevallig 25 gram heeft, waarop medeverdachte antwoordt: “Ja zeker Is wel spaanse dan.”. Uit de overige gesprekken blijkt tot slot dat verdachte actief is in het (verder) verspreiden/verhandelen van softdrugs uit onder andere de dozen van “[voornaam]”. Voor de rechtbank staat vast dat “[voornaam]” medeverdachte is.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte samen met in ieder geval medeverdachte in de ten laste gelegde pleegperiode meermalen een doos met een grote hoeveelheid hennep uit Spanje heeft ingevoerd, namelijk dertien keer. De rechtbank beperkt de bewezenverklaring tot de import van die dertien dozen, omdat bij de tenlastelegging expliciet is gekozen voor de vermelding van het totaal brutogewicht van die dertien dozen. Nu de dertiende doos in beslag is genomen nadat verdachte uit de woning van medeverdachte kwam, is niet, zoals ten laste is gelegd, de inhoud van alle dertien dozen verder verhandeld. Daarom zal de rechtbank verdachte van dat deel van de tenlastelegging vrijspreken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de periode van 19 januari 2023 tot en met 26 april 2023 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander, meermalen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een grote hoeveelheid hennep, als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet juncto artikel 1 lid 2 van het Opiumwetbesluit, zijnde hennep een middel als bedoeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De rechtbank heeft aan de bewezenverklaring het woordje “meermalen” toegevoegd. Uit het dossier en de bespreking op zitting was voor alle betrokkenen duidelijk dat het binnen de ten laste gelegde pleegperiode om meerdere data ging waarop hennep is geïmporteerd. Verdachte is door deze toevoeging dan ook niet in zijn verdediging geschaad.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is ook daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van zestien maanden met aftrek van voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de verdediging geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, maar conform de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) een taakstraf aan verdachte op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De ernst van het feit
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan de invoer van en de handel in een grote hoeveelheid softdrugs. Gelet op de verhouding bruto/nettogewicht bij de laatste doos gaat de rechtbank daarbij in het voordeel van verdachte uit van de import van een netto totaalgewicht van 45 kilo. De invoer van softdrugs houdt de illegale handel in softdrugs in stand en dergelijke handel is ondermijnend en schadelijk voor de samenleving. Uit de gesprekken op de telefoon van verdachte blijkt daarnaast dat hij betrokken is bij het verder verhandelen van de drugs.
Het oriëntatiepunt van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht voor alleen al het aanwezig hebben van 10 tot 25 kilo softdrugs is zes maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf en voor 25 tot 250 kilo twaalf maanden. Hier gaat het echter om het importeren waarvoor de maximumstraf uit de Opiumwet hoger is dan voor het enkel aanwezig hebben daarvan. Bovendien was de rol van verdachte groter dan alleen maar het importeren van hennep via (het adres van) medeverdachte. Daarom is voor verdachte in beginsel een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats. Vervolgens kijkt de rechtbank naar de persoon van verdachte.
De persoon van verdachte
Uit zijn strafblad blijkt dat verdachte eerder met politie en justitie in aanraking is geweest voor overtreding van de Opiumwet. Dit heeft blijkbaar geen indruk gemaakt. Verontrustend is ook dat verdachte geen openheid van zaken heeft willen geven, maar zich bij de politie consequent op zijn zwijgrecht heeft beroepen. Hij heeft er ook voor gekozen om niet op zitting te verschijnen. Daar is weliswaar een medische reden voor aangevoerd, maar als hij wel een inhoudelijke verklaring had willen afleggen, had een aanhoudingsverzoek voor de hand gelegen. Dat is niet gedaan. In het voordeel van verdachte constateert de rechtbank wel dat hij sinds zijn aanhouding voor deze zaak niet meer met politie en justitie in aanraking is geweest.
In het voordeel van verdachte houdt de rechtbank er verder rekening mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM is overschreden. Uitgangspunt is namelijk dat de behandeling ter terechtzitting moet zijn afgerond met een vonnis binnen twee jaar nadat tegen de verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie strafvervolging zal worden ingesteld. Omdat verdachte op 26 april 2023 in verzekering is gesteld had binnen twee jaar daarna, dus uiterlijk op 26 april 2025, vonnis moeten zijn gewezen. De datum van dit vonnis, 12 september 2025, betekent een overschrijding van de redelijke termijn van vijf maanden. De rechtbank is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die deze overschrijding rechtvaardigen.
De straf
Alles afwegende acht de rechtbank in deze zaak een gevangenisstraf van twaalf maanden passend en geboden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.Het beslag

7.1
Verbeurdverklaring
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen geldbedrag is vatbaar voor verbeurdverklaring. Het betreft een grote hoeveelheid contact geld en verdachte heeft geen verklaring afgelegd over de herkomst van dit geld. Bovendien was er destijds geen sprake van een (andere) inkomstenbron. De rechtbank is daarom van oordeel dat het gaat om geld dat aan de verdachte toebehoort en dat die hij geheel of ten dele ten eigen bate kan aanwenden en dat geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het strafbare feit is verkregen. De rechtbank zal dit geldbedrag daarom verbeurd verklaren.
7.2
Onttrekking aan het verkeer
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen hennep is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, nu het een voorwerp betreft met betrekking tot welke het feit is begaan en het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en/of het algemeen belang.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van 250,00 euro, die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter van 15 maart 2022, ten uitvoer zal worden gelegd. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat de voorwaardelijk straf van 2 weken gevangenisstraf, die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter van 10 maart 2023, ten uitvoer zal worden gelegd.
De raadsman heeft verzocht de vorderingen af te wijzen, omdat de tenuitvoerlegging niet opportuun is.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Met name wijst de rechtbank erop dat het strafbare feit binnen twee proeftijden is gepleegd. Verdachte wist dat de voorwaardelijke straffen boven zijn hoofd hingen en toch is hij daarna opnieuw en bovendien fors in de fout gegaan. De rechtbank is voorts van oordeel dat niet van omstandigheden is gebleken die aan een tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf aan de weg zouden kunnen én moeten staan. Gelet hierop worden de vorderingen tot tenuitvoerlegging toegewezen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36b, 36d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3, 11 en 13a van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder A en
artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op
een grote hoeveelheid van het middel, meermalen gepleegd
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 12 (twaalf) maanden waarvan 3 (drie) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Beslag
- verklaart
verbeurdhet inbeslaggenomen voorwerp, te weten: 775 EUR;
- verklaart
onttrokken aan het verkeerhet inbeslaggenomen voorwerp, te weten: 5226 GR Hennep;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis van 15 maart 2022 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 15-320914-21
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
een geldboete van 250,00 euro,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis;
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis van 10 maart 2023 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02-303354-19
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
een gevangenisstraf van 2 weken.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. de Brouwer, voorzitter, mr. D.H. Hamburger en
mr. H. Remerie, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.A. Lequin, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 12 september 2025.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
Hij, in of omstreeks de periode van 19 januari 2023 tot en met 26 april 2023 te [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 dan wel artikel 1 lid 5 Opiumwet) en/of opzettelijk heeft verspreid, verhandeld, verstrekt, afgeleverd, verkocht, aangeboden of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, (ongeveer) 131,8 bruto kilogram hennep, althans een (grote) hoeveelheid, als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet juncto artikel 1 lid 2 van het Opiumwetbesluit, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
Artikel 3 lid 1 sub A en/of B en/of C Opiumwet
(Artikel art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 11 lid 4 Opiumwet, art 3 ahf/ond A Opiumwet)