In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 september 2025, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Drimmelen beoordeeld. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde van de woning van belanghebbende vastgesteld op € 312.000 per 1 januari 2022, wat leidde tot een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2023. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze waardebepaling, waarop de heffingsambtenaar in zijn uitspraak op bezwaar de waarde verlaagde tot € 290.000. Tijdens de zitting op 9 juli 2025 werd echter duidelijk dat er sprake was van een kennelijke verschrijving in het dictum van de uitspraak op bezwaar, wat leidde tot verwarring over de werkelijke waarde van de woning.
De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de heffingsambtenaar onvoldoende bewijs had geleverd voor de vastgestelde waarde van € 312.000. Na beoordeling van de argumenten van belanghebbende en de door de heffingsambtenaar overgelegde taxatierapporten, concludeerde de rechtbank dat de waarde van de woning per waardepeildatum 1 januari 2022 verlaagd moest worden tot € 298.000. Dit leidde tot de conclusie dat het beroep van belanghebbende gegrond was, en de rechtbank heeft de aanslag OZB dienovereenkomstig verlaagd. Tevens werd de heffingsambtenaar veroordeeld tot betaling van proceskosten aan belanghebbende, die in totaal € 3.108 bedroegen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.