ECLI:NL:RBZWB:2025:6176

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 september 2025
Publicatiedatum
15 september 2025
Zaaknummer
C/02/416393 / HA ZA 23-620 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • B. Bosters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg erfdienstbaarheid en vestiging (nieuwe) erfdienstbaarheden

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gaat het om een geschil tussen ZUIDWEST WIND B.V. (ZW) en NORTH SEA PORT NETHERLANDS N.V. (NSP) over de uitleg en vestiging van erfdienstbaarheden met betrekking tot windturbines. De rechtbank heeft op 10 september 2025 vonnis gewezen in deze bodemzaak, waarin ZW vorderingen heeft ingesteld tegen NSP. ZW vordert onder andere dat NSP wordt veroordeeld tot het aanleggen van een verharde toegangsweg en het vestigen van erfdienstbaarheden ten behoeve van de exploitatie van de windturbines. NSP heeft verweer gevoerd en vorderingen in reconventie ingesteld, waaronder betaling van een waarborgsom. De rechtbank heeft de vorderingen van ZW gedeeltelijk toegewezen, met name de verklaring voor recht dat ZW recht heeft op een rechtstreekse ontsluiting van de locatie van de windmolen over het perceel van NSP naar de openbare weg. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat NSP moet meewerken aan de inschrijving van deze erfdienstbaarheid in het Kadaster, maar heeft andere vorderingen van ZW afgewezen. NSP is in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten betalen.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: C/02/416393 / HA ZA 23-620
Vonnis van 10 september 2025
in de zaak van
ZUIDWEST WIND B.V.,
te Wervershoof,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: ZW,
advocaat: mr. M.H. Adema,
tegen
NORTH SEA PORT NETHERLANDS N.V.,
te Terneuzen,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: NSP,
advocaat: mr. F.G. Akkaya-Yilmaz.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 7 februari 2024 en de daarin genoemde stukken;
- de akte verandering en vermeerdering van eis, tevens conclusie van antwoord in reconventie;
- de aanvullende productie van NSP;
- de akte overlegging producties tevens houdende akte wijziging van eis van ZW;
- de mondelinge behandeling van 10 juli 2024 waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt en waaraan de pleitnota’s van partijen zijn gehecht;
- de akte overlegging producties van NSP;
- de antwoordakte op aanvullende producties tevens houdende akte wijziging en vermeerdering van eis van ZW;
- de akte bezwaar eiswijziging van NSP.
1.2.
Bij brief van 23 december 2024 is aangekondigd dat in deze procedure een andere behandelend rechter is aangewezen. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld aan te geven of zij gebruik wensen te maken van hun recht om hun standpunt nogmaals mondeling toe te lichten. Partijen hebben hierop niet gereageerd.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
NSP exploiteert een havenbedrijf in het [gebied] te [plaats] . Zij heeft in dit gebied diverse gronden in eigendom.
2.2.
In 2006 is Monsterhoek B.V. (hierna: ‘Monsterhoek’) opgericht en zij heeft een reeks oude windturbines, bekend als ‘Windpark Monsterhoek’ gekocht. Deze windturbines waren gevestigd op grond dat in eigendom is van NSP. Ten behoeve van deze windturbines was een recht van erfpacht gevestigd.
2.3.
In de periode van 2011 tot en met 2014 zijn door Monsterhoek voorbereidingen getroffen om de oude windturbines te vervangen door een aantal nieuwe (grotere) windturbines. Ten behoeve van de exploitatie van deze nieuwe windturbines is op 18 november 2015 ZW opgericht.
2.4.
De nieuwe windturbines zijn (ook) gerealiseerd op grond dat in eigendom is van NSP. De desbetreffende gronden zijn in erfpacht uitgegeven aan ZW. Op 11 juli 2017 is in verband daarmee tussen (de rechtsvoorganger van) NSP, Monsterhoek en ZW een erfpachtovereenkomst (hierna: ‘de erfpachtovereenkomst’) tot stand gekomen. Vervolgens is op 8 december 2017 de akte van erfpacht (hierna: ‘de erfpachtakte’) gepasseerd.
2.5.
Bij akte van 23 augustus 2019 is in verband met de bereikbaarheid van één van de windturbines ten behoeve van ZW een erfdienstbaarheid van uitweg gevestigd op een nabijgelegen perceel van [B.V. 1] , onderdeel van [B.V. 2] (hierna: ‘ [B.V. 2] ’).

3.Het geschil

in conventie
3.1.
ZW vordert – na wijzigingen en vermeerderingen van eis – dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. NSP zal veroordelen, voor rekening van NSP en binnen één maand na dit vonnis dan wel een in goede justitie te bepalen termijn, tot aanleg van een verharde toegangsweg vanaf de locatie van de Windmolen naar de openbare weg (via de [perceel 2] ) met inachtneming van de reguliere kwaliteitsvereisten die aan een toegangsweg van de Windmolen worden gesteld en in goed overleg met ZW, alsmede;
II. NSP zal veroordelen om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis haar onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan het (volledig) vestigen van de navolgende erfdienstbaarheden ten behoeve van de locatie van de Windmolen ( [perceel 1] ; het heersend erf ) en ten laste van het perceel van NSP ( [perceel 2] ; het dienend erf ):
a. de erfdienstbaarheid van uitweg inhoudende het komen en gaan vanaf het heersende erf, met (werk)voertuigen van – en naar de openbare weg, via de [perceel 2] conform een aan te hechten tekening (zie productie 28 van de dagvaarding, powerpoint, p. 5);
b. de erfdienstbaarheid voor het hebben, houden en onderhouden van een kraanopstelplaatsverharding voor het plaatsen van een kraan in verband met onderhoudswerkzaamheden aan de Windmolen mét vrij te houden op- en afbouwareaal, alsmede voor het betreden van het dienend erf voor het oprichten, in stand houden, inspecteren, exploiteren, wegnemen, wijzigen, vervangen en onderhouden van de Windmolen;
c. de erfdienstbaarheid inhoudende de verplichting te dulden dat de rotorbladen van de Windmolen overzwaaien boven het dienend erf en dat deze aldaar gehouden mogen worden;
III. voor recht zal verklaren dat met de Akte van Erfpacht d.d. 18-12-2017 een erfdienstbaarheid is gevestigd die inhoudt dat ZW het recht heeft op een rechtstreekse ontsluiting van de locatie van de Windmolen over het perceel van NSP naar de openbare weg (via de [perceel 2] ) en dat dit recht van erfdienstbaarheid van ZW derhalve niet beperkt is tot hetgeen schetsmatig is ingetekend op de kaart [kenmerk] ;
IV. NSP zal veroordelen om hetgeen vermeld is onder II en/of III te doen inschrijven in het Kadaster alsmede NSP zal veroordelen in alle kosten die hiermee gemoeid zijn en met bepaling dat een daartoe stekkend vonnis van de rechtbank de noodzakelijke medewerking van NSP bij de betreffende notariële akte en inschrijving in het Kadaster van hetgeen gevorderd is onder II en/of III kan vervangen;
V. Het gevorderde onder I, II en IV op straffe van verbeurte van een dwangsom door NSP van € 75.000,00 per dag met een maximum van € 1.000.000,00; althans
VI. In de lijn en strekking van voornoemd gevorderde een uitspraak zal doen die zij in goede justitie zal vermenen te behoren; en
VII. NSP zal veroordelen aan ZW te voldoen de buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 925,00; alsmede
VIII. NSP zal veroordelen in de kosten van dit geding, te vermeerderen met de nakosten, een en ander te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis, en – voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
3.2.
NSP voert verweer. NSP concludeert tot niet-ontvankelijkheid van ZW, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van ZW, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van ZW in de kosten van deze procedure.
in reconventie
3.3.
NSP vordert – samengevat – dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
primair: ZW zal veroordelen tot betaling tegen bewijs van kwijting aan NSP een bedrag van € 200.359,50, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de dag van dagvaarding tot en met de dag van algehele voldoening;
subsidiair: ZW zal veroordelen tot betaling tegen bewijs van kwijting aan NSP een bedrag van € 165.000,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de dag van dagvaarding tot en met de dag van algehele voldoening;
zowel primair als subsidiair: ZW zal veroordelen in de kosten van de procedure, te vermeerderen met de nakosten, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis en, - voor het geval voldoening van de (na-)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten) te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening tot en met de dag van algehele voldoening.
3.4.
ZW voert verweer. ZW concludeert tot niet-ontvankelijkheid van NSP, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van NSP, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van NSP in de kosten van deze procedure.
in conventie en in reconventie
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
bezwaar eiswijziging
4.1.
ZW heeft bij akte van 4 december 2024 haar eis gewijzigd. Hiertegen is door NSP bezwaar gemaakt. Aan dat bezwaar gaat de rechtbank voorbij. Artikel 130 Rv bepaalt immers dat de eisende partij bevoegd is gedurende een procedure haar eis te veranderen of te vermeerderen, zo lang nog geen eindvonnis is gewezen. De rechtbank kan een dergelijke eiswijziging buiten beschouwing laten, indien deze in strijd is met de eisen van de goede procesorde. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken. De stellingen waarop ZW haar vorderingen grond, zijn immers niet nieuw en zijn onder meer tijdens de mondelinge behandeling uitvoerig besproken. NSP heeft dus voldoende kans gehad om daarop te reageren en haar eigen standpunten over de desbetreffende kwesties toe te lichten.
uitleg van de erfdienstbaarheid
4.2.
Eén van de windturbines van ZW is gevestigd op het perceel kadastraal bekend [perceel 1] (hierna: ‘ [perceel 1] ’). Partijen hebben deze windturbine aangeduid als ‘de Windmolen’, zodat de rechtbank daarnaar als zodanig zal refereren. [perceel 1] is (ter verduidelijking) op onderstaande kadastrale kaart gemarkeerd met een rode cirkel. [perceel 1] is eigendom van NSP en is in erfpacht is uitgegeven aan ZW ten behoeve van de exploitatie van de Windmolen.
[afbeelding geanonimiseerd]
4.3.
Het perceel dat op bovenstaande kadastrale kaart is aangeduid als [perceel 2] (en dat [perceel 1] omringd) betreft braakliggend terrein dat eveneens eigendom is van NSP. Het daarboven liggende perceel dat is aangeduid als [perceel 3] is eigendom van [B.V. 2] en wordt door haar gebruikt als bedrijventerrein.
Aan de noordoostzijde van [perceel 2] en [perceel 3] bevindt zich een spoorweg, welke parallel en deels over het perceel aangeduid als [perceel 4] loopt. Daarnaast (op [perceel 4] ) bevindt zich een openbare weg (de [straat 2] ) welke zich op bovenstaande kadastrale kaart bevindt ter hoogte van het gebied aangeduid met de groene ovaal.
Aan de westzijde van [perceel 2] bevindt zich een (andere) openbare weg (de [perceel 2] ), welke zich op bovenstaande kadastrale kaart bevindt ter hoogte van het gebied aangeduid met de blauwe ovaal.
4.4.
[perceel 2] was voorheen genummerd [perceel 5] . In de erfpachtakte is ten behoeve van [perceel 1] als heersend erf en ten laste van [perceel 2] (toen [perceel 5] ) als dienend erf (onder meer) een recht van erfdienstbaarheid van uitweg gevestigd:

C. a. Ten behoeve van het [perceel 1]
en ten laste van een gedeelte van het [perceel 5]
, wordt, om niet, gevestigd de
erfdienstbaarheid van uitweg inhoudende het komen en gaan vanaf het
heersende erf, met (werk) voertuigen van – en naar de openbare weg.
(…)
Gemelde erfdienstbaarheden zijn ten behoeve van partijen schetsmatig aangegeven op de aan deze akte gehechte kaart nummer [kenmerk] .”
Aan de erfpachtakte is de volgende kaart gehecht, waarbij de hiervoor bedoelde schetsmatige aanduiding is aangeduid met een rode cirkel:
[afbeelding geanonimiseerd]
4.5.
Partijen twisten over de uitleg van deze erfdienstbaarheid. ZW stelt zich op het standpunt dat de erfdienstbaarheid zo moet worden uitgelegd dat zij recht heeft op ontsluiting vanaf [perceel 1] over [perceel 2] naar de [perceel 2] , omdat dit de enige openbare weg is die rechtstreeks vanaf [perceel 2] kan worden bereikt. De [straat 2] is immers niet rechtstreeks bereikbaar vanwege de aanwezigheid van de spoorweg. ZW stelt dat de erfdienstbaarheid van uitweg die op het perceel van [B.V. 2] ( [perceel 3] ) is gevestigd slechts bedoeld is geweest als tijdelijke oplossing. Via het terrein van [B.V. 2] kan ZW de Windmolen namelijk bijvoorbeeld in geval van calamiteiten (vanwege de regels van [B.V. 2] ) niet snel genoeg bereiken. Omdat het omliggende terrein later nog zou worden ontwikkeld en een en ander nog niet duidelijk was, is ingestemd met de tijdelijke oplossing die schetsmatig op de aan de erfpachtakte gehechte kaart is weergegeven.
NSP ziet dat anders. Zij voert aan dat de erfdienstbaarheid moet worden uitgelegd zoals weergegeven op de schetsmatige aanduiding op bovenstaande kaart. Volgens NSP was vanaf het begin af aan duidelijk dat ZW de openbare weg niet rechtstreeks vanaf [perceel 2] kon bereiken en is het altijd de bedoeling is geweest dat ZW de openbare weg (de [straat 2] ) vanaf [perceel 1] zou kunnen bereiken over [perceel 2] (zoals schetsmatig op de kaart is aangegeven) en vervolgens over het perceel van [B.V. 2] .
4.6.
De rechtbank stelt het volgende voorop. Bij de uitleg van een erfdienstbaarheid komt het volgens vaste rechtspraak aan op de partijbedoeling voor zover die in de notariële akte tot uitdrukking is gebracht. Deze bedoeling moet worden afgeleid uit de in de akte gebezigde bewoordingen, uit te leggen naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de akte. [1]
In de onderhavige erfpachtakte is nadrukkelijk verwoord dat een erfdienstbaarheid van uitweg wordt gevestigd ten behoeve van [perceel 1] als heersend erf en ten laste van [perceel 2] (toen [perceel 5] ) als dienend erf om te komen en te gaan van- en naar
de openbare weg. Die bewoordingen prevaleren en zijn naar het oordeel van de rechtbank duidelijk. Dat op de aan de erfpacht gehechte kaart een lijn is geschetst naar het terrein van [B.V. 2] en dat [B.V. 2] (later) heeft willen meewerken aan de vestiging van een erfdienstbaarheid over haar terrein naar de openbare weg (de [straat 2] ), doet er niet aan af dat ZW en NSP nadrukkelijk in de erfpachtakte hebben verwoord dat de erfdienstbaarheid recht geeft op een rechtstreekse ontsluiting naar de openbare weg. Het terrein van [B.V. 2] is niet de openbare weg en daarmee wordt dus niet voldaan aan de erfdienstbaarheid. Aangezien – vanwege de aanwezigheid van het spoor – de [perceel 2] de enige openbare weg is waarover [perceel 1] via [perceel 2] kan worden bereikt, zal de door ZW onder III gevorderde verklaring voor recht dan ook worden toegewezen.
4.7.
Het voorgaande brengt met zich mee dat de vordering van ZW onder II sub a, wordt afgewezen omdat ZW daarbij geen belang (meer) heeft. Er is immers al een erfdienstbaarheid van uitweg gevestigd die ZW het recht geeft om met (werk)voertuigen te komen en te gaan van- en naar de openbare weg (de [perceel 2] ) over [perceel 2] . Daarnaast brengt voornoemde uitleggingsmaatstaf van de erfpachtakte naar het oordeel van de rechtbank niet mee dat deze erfdienstbaarheid van uitweg naar de openbare weg zo moet worden uitgelegd dat deze gaat over de door ZW overgelegde tekening.
4.8.
In het verlengde hiervan overweegt de rechtbank ten aanzien van het onder I gevorderde het volgende. Dat een erfdienstbaarheid van uitweg van- en naar de openbare weg is gevestigd, betekent nog niet dat NSP gehouden is een verharde toegangsweg aan te leggen ter uitoefening van deze erfdienstbaarheid. ZW heeft daarover aangevoerd dat sprake is van een nevenverplichting in die zin dat NSP zorg moet dragen dat ZW de erfdienstbaarheid ongestoord kan uitoefenen. Omdat [perceel 2] braakliggend terrein betreft, moet NSP zorgdragen voor een deugdelijke, verharde toegangsweg. Hier gaat de rechtbank aan voorbij. In artikel 5:75 BW is opgenomen dat de eigenaar (of in dit geval de erfpachter) van het heersende erf ( [perceel 1] ) bevoegd is om op zijn kosten op het dienende erf ( [perceel 2] ) alles te verrichten wat voor de uitoefening van de erfdienstbaarheid noodzakelijk is. NSP zal dus moeten tolereren dat ZW een verharde toegangsweg aanlegt, maar er is niet gebleken van een grondslag of een nevenverplichting op basis waarvan NSP daarvoor de kosten zou moeten dragen. De vordering onder I wordt daarom afgewezen.
vestiging (nieuwe) erfdienstbaarheden
4.9.
ZW vordert verder onder II sub b en sub c (kort gezegd) dat NSP wordt veroordeeld medewerking te verlenen aan het vestigen van (nieuwe) erfdienstbaarheden. Het gaat dan om een erfdienstbaarheid voor het hebben, houden en onderhouden van een kraanopstelplaatsverharding met vrij te houden op- en afbouwareaal (sub b) en een erfdienstbaarheid waarbij wordt geduld dat de rotorbladen van de Windmolen overzwaaien (sub c).
4.10.
In de erfpachtakte- en overeenkomst is in verband daarmee (uitsluitend) het volgende opgenomen:

Artikel 8 Bijzondere voorwaarden(ook opgenomen in de erfpachtovereenkomst als artikel 7)
8.1
Eigenaar staat toe dat tijdelijk – tijdens de bouw van het windmolenpark – percelen
van eigenaar buiten het terrein worden gebruikt voor de assemblage en installatie
van het windmolenpark. Eigenaar wijst erfpachter daartoe (gedeelten) van
percelen aan die daartoe aan erfpachter beschikbaar worden gesteld.
(…)
8.3
Eigenaar is gehouden mee te werken aan de vestiging van een recht van
erfdienstbaarheid te dulden dat erfpachter een kraanplaatsverharding ten behoeve
van het terrein aanlegt op een door eigenaar aan te wijzen locatie, aan de
vestiging van een recht van erfdienstbaarheid te dulden dat erfpachter in geval van
calamiteiten een door eigenaar aan te wijzen locatie gebruikt voor de opslag van
materiaal ten behoeve van of afkomstig van het windmolenpark en aan de vestiging
van een recht van overpad teneinde vanaf de openbare weg van en naar het terrein
te komen.”
Een erfdienstbaarheid voor het hebben, houden en onderhouden van een kraanopstelplaatsverharding is dus al gevestigd. ZW heeft ter zitting toegelicht dat het haar met name gaat om de toevoeging van het (permanent) vrij te houden op- en afbouwareaal. Daarover is echter niet gesteld of gebleken dat partijen iets op dat punt zijn overeengekomen. In zowel de erfpachtakte als in de voorafgaande erfpachtovereenkomst is slechts opgenomen dat NSP tijdelijk (tijdens de bouw van de Windmolen) zou toestaan dat daarvoor andere percelen werden gebruikt. Een permanent vrij te houden op- en afbouwareaal heeft ZW niet bedongen. Hetzelfde geldt voor het overzwaaien van de rotorbladen. Ook hierover is niets overeengekomen. Dat ZW nu stelt dat zij deze nieuwe erfdienstbaarheden nodig heeft omdat [perceel 2] door NSP in erfpacht wordt uitgegeven aan een derde en zij niet weet hoe deze derde het terrein zal indelen, maakt dat niet anders. Door ZW zijn geen andere gronden aangevoerd die tot toewijzing van dit deel van de vordering kunnen leiden. Het gevorderde onder II sub b en sub c zal daarom worden afgewezen.
inschrijving Kadaster
4.11.
ZW vordert verder onder IV en V dat NSP wordt veroordeeld om hetgeen vermeld is onder II en/of III te doen inschrijven in het Kadaster, de kosten daarvoor draagt en dat wordt bepaald dat een daartoe stekkend vonnis van de rechtbank de noodzakelijke medewerking van NSP bij de betreffende notariële akte en inschrijving in het Kadaster van hetgeen gevorderd is onder II en/of III kan vervangen. De vorderingen onder II zijn afgewezen en de gevorderde verklaring voor recht onder III is toegewezen. Nu een verklaring voor recht over de uitleg van een reeds gevestigde erfdienstbaarheid is toegewezen is er geen noodzaak voor de medewerking van NSP bij een notariële akte. Dit deel zal derhalve worden afgewezen. Nu tegen het overige geen verweer is gevoerd zal dit worden toegewezen. Voorts wordt de daarbij gevorderde dwangsom toegewezen, waarbij de rechtbank deze vanwege het daarmee gemoeide belang en hetgeen daaromtrent is gesteld zal matigen zoals is uiteengezet onder rov. 5 van dit vonnis.
buitengerechtelijke incassokosten
4.12.
ZW vordert vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten van € 925,00. Omdat zij – mede gelet op de betwisting door NSP en in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen – onvoldoende heeft toegelicht dat zij buitengerechtelijke incassokosten heeft gemaakt en dat daarnaast sprake is van verzuim aan de zijde van NSP, wordt dit deel van de vordering afgewezen.
proceskosten
4.13.
ZW is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van NSP worden begroot op:
- griffierecht
676,00
- salaris advocaat
1.228,00
(2 punten × € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.082,00
4.14.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
in reconventie
waarborgsom
4.15.
NSP stelt dat ZW gehouden is een bedrag van € 200.359,50 (primair) dan wel € 165.000,00 (subsidiair) aan haar te voldoen. Daaraan legt zij de volgende bepaling in de erfpachtovereenkomst ten grondslag:

Artikel 8: Waarborgsom
8.1
Tot zekerheid van nakoming van alle op haar uit hoofde van de Overeenkomst
rustende verplichtingen voldoet Erfpachter uiterlijk bij het vestigen van de Erfpacht
een waarborgsom aan Eigenaar ter hoogte van twee maal de jaarlijks
verschuldigde canon. Als de waarborgsom is aangesproken, is erfpachter gehouden
op eerste verzoek van Eigenaar een aanvullende waarborgsom aan Eigenaar te
voldoen tot voormelde hoogte.
8.2
Als de hoogte van de canon overeenkomstig het hiervoor in artikel 2.4 bepaalde in
totaal met 15% of meer is gestegen ten opzichte van de hoogte van de canon waarop
de hoogte van de waarborgsom, zoals hiervoor bedoeld, is bepaald, is de Erfpachter gehouden op eerste verzoek van Eigenaar een aanvullende waarborgsom te voldoen tot een bedrag aangepast aan de nieuwe betalingsverplichting.
NSP stelt dat ZW de hiervoor bedoelde waarborgsom bij het vestigen van de erfpacht niet heeft betaald, zodat zij in verzuim verkeert. Inmiddels is de canon door indexeringen ook met meer dan 15% gestegen. NSP maakt daarom aanspraak op een waarborgsom ter hoogte van zowel tweemaal de jaarlijkse canon als de in artikel 8.2 bedoelde verhoging.
4.16.
ZW voert hiertegen het verweer dat sprake is van verjaring. Dat verweer slaagt. Op grond van artikel 8.1 van de erfpachtovereenkomst diende de waarborgsom uiterlijk te worden betaald bij het vestigen van de erfpacht. Dit is gebeurd bij akte van 8 december 2017. De waarborgsom is dus op dat moment opeisbaar geworden. Ingevolge het bepaalde in artikel 3:307 lid 1 BW verjaart een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis uit overeenkomst door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgend op die waarop de vordering opeisbaar is geworden. ZW heeft aangevoerd dat NSP pas voor het eerst op 20 september 2023 aanspraak heeft gemaakt op betaling van de waarborgsom en niet eerder de verjaring heeft gestuit. NSP heeft dat niet weersproken. Op dat moment was de vordering dus al verjaard.
4.17.
Ter zitting heeft NSP nog aangevoerd dat het betalen van de waarborgsom (en de verhoging) volgens haar een doorlopende verbintenis betreft. Dit heeft zij echter onvoldoende duidelijk toegelicht, zodat de rechtbank daaraan voorbij gaat. Zowel de primaire als de subsidiaire vordering worden afgewezen.
proceskosten
4.18.
NSP is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van ZW worden begroot op:
- salaris advocaat
1.228,00
(2 punten × € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.406,00
4.19.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat met de erfpachtakte van 18 december 2017 een erfdienstbaarheid is gevestigd die inhoudt dat ZW het recht heeft op een rechtstreekse ontsluiting van de locatie van de Windmolen over het perceel van NSP naar de openbare weg (via de [perceel 2] ) en dat dit recht van erfdienstbaarheid van ZW derhalve niet beperkt is tot hetgeen schetsmatig is ingetekend op de kaart [kenmerk] ,
5.2.
veroordeelt NSP om hetgeen is vermeld rov. 5.1 te doen inschrijven in het Kadaster op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,00 per dag met een maximum van € 100.000,00.
5.3.
veroordeelt NSP tot betaling van alle kosten die zijn gemoeid met de Kadastrale inschrijving als omschreven onder rov. 5.2 en bepaalt dat dit vonnis de noodzakelijke medewerking van NSP bij de inschrijving in het Kadaster indien die wordt geweigerd kan vervangen;
5.4.
veroordeelt ZW in de proceskosten van € 2.082,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als ZW niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.5.
veroordeelt ZW tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.6.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.8.
wijst de vorderingen van NSP af,
5.9.
veroordeelt NSP in de proceskosten van € 1.406,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als NSP niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.10.
veroordeelt NSP tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.11.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Bosters en in het openbaar uitgesproken op 10 september 2025.

Voetnoten

1.HR 8 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1511, rov. 4.2.2.