Op 15 september 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De rechtbank beoordeelt de beroepen van de belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur, die naheffingsaanslagen omzetbelasting heeft opgelegd voor de jaren 2020 en 2021. De inspecteur had aan de belanghebbende naheffingsaanslagen opgelegd van respectievelijk € 169.137 en € 157.410, en had ook belastingrente in rekening gebracht. De rechtbank heeft de beroepen behandeld op 9 juli 2025, maar de belanghebbende was niet aanwezig. De rechtbank concludeert dat de inspecteur terecht de naheffingsaanslagen heeft opgelegd, omdat de belanghebbende niet heeft aangetoond dat het nultarief voor de omzetbelasting van toepassing was op de intracommunautaire leveringen aan een Belgische onderneming. De rechtbank oordeelt dat de belanghebbende niet aan zijn bewijslast heeft voldaan, aangezien hij geen vervoersdocumenten heeft overgelegd en niet heeft aangetoond dat de levering in België aan belastingheffing was onderworpen. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond, waardoor de naheffingsaanslagen en belastingrente in stand blijven. De belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.