ECLI:NL:RBZWB:2025:6181

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 september 2025
Publicatiedatum
15 september 2025
Zaaknummer
C/02/435276 / KG ZA 25-219
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • M. Toekoen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige zorgregeling voor minderjarigen in kort geding

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 september 2025, is een kort geding aanhangig gemaakt door de man, eiser, met betrekking tot de zorg- en contactregeling voor zijn minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De man verzoekt om een voorlopige zorgregeling totdat in de bodemprocedure met kenmerk C/02/434819 / FA RK 25-2193 onherroepelijk zal zijn beslist. De vrouw, gedaagde, heeft verzocht om de vorderingen van de man niet-ontvankelijk te verklaren of af te wijzen. Tijdens de mondelinge behandeling op 18 juni 2025 zijn afspraken gemaakt over begeleide contacten tussen de man en de minderjarigen, en is de Raad voor de Kinderbescherming ingeschakeld om advies te geven. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de omgangsmomenten tot nu toe positief zijn verlopen en dat er geen contra-indicaties zijn voor een verdere omgang. De vrouw heeft echter aangegeven dat de omgang ook veel van haar vraagt, vooral in de voorbereiding en de nasleep van de omgangsmomenten. De voorzieningenrechter heeft uiteindelijk besloten dat er vanaf 18 september 2025 onbegeleide omgang zal plaatsvinden tussen de man en de minderjarigen, met een frequentie van eenmaal per twee weken, en dat de omgang zal plaatsvinden in de woning van de grootouders aan vaderszijde. Tevens is bepaald dat er wekelijks telefonisch contact zal zijn tussen de man en de minderjarigen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
zaaknummer: C/02/435276 / KG ZA 25-219
datum vonnis: 10 september 2025
vonnis in kort geding
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats 1],
eiser, advocaat: mr. J. Nederlof te Tilburg,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats 2],
gedaagde, advocaat: mr. B. Krijnen te Waalwijk,
over de minderjarige kinderen van partijen:
-
[minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2018,
-
[minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2020.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: Raad voor de Kinderbescherming, locatie Breda, hierna te noemen: de Raad, om de voorzieningenrechter over de vordering te adviseren.

1.De verdere procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het door de voorzieningenrechter op 18 juni 2025 in deze procedure gewezen tussenvonnis en alle daarin genoemde stukken;
- de door de griffier van deze rechtbank aan de advocaten van partijen verzonden oproepbrieven, gedateerd 2 juli 2025;
- de op 22 augustus 2025 van de advocaat van de man ontvangen brief, met bijlagen.

2.De vordering

2.1.
Aan de orde is de vordering van de man om bij vonnis in kort geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, totdat in de bodemprocedure met het kenmerk C/02/434819 / FA RK 25-2193 onherroepelijk zal zijn beslist de navolgende voorlopige zorgregeling tussen hem en de minderjarigen vast te stellen:
zaaknummer: C/02/435276 / KG ZA 25-219
1. elke woensdagmiddag na school tot woensdagavond na het avondeten waarbij de man aanwezig zal zijn en de minderjarigen door de ouders van de man van school zullen worden opgehaald en de vrouw de minderjarigen 's avonds ophaalt bij de ouders van de man en op de woensdagen dat de minderjarigen vrij zijn van school van woensdagmiddag 12:00 uur tot na het avondeten waarbij de ouders van de man de minderjarigen ophalen bij de opvang en dat de vrouw de minderjarigen ophaalt bij de ouders van de man;
2. gedurende een dag in elk weekend met dien verstande dat de minderjarigen het ene weekend op zaterdag en het andere weekend op zondag van 's morgens 9.30 uur tot ’s avonds 18:00 uur bij de ouders van de man zullen zijn, waarbij de man aanwezig zal zijn en waarbij de vrouw de minderjarigen 's morgens brengt en de ouders van de man 's avonds de minderjarigen terugbrengen.
2.2.
In haar conclusie van antwoord heeft de vrouw gevraagd om de vorderingen van de man niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen.
2.3.
Partijen hebben bij de mondelinge behandeling van 18 juni 2025 met elkaar afgesproken dat er tussen de man en de minderjarigen vier door mevrouw [naam] begeleide contacten zullen plaats vinden en dat daarnaast de man iedere maandag om 18.30 uur naar de vrouw zal bellen om telefonische contact met de minderjarigen te hebben. Ook hebben partijen toen aangegeven voornemens te zijn om op zoek te gaan naar een passende oplossing voor de onderwerpen die hen verdeeld houden. Daarbij hebben zij de intentie om gebruik te maken van het traject van de gezinsadvocaat, waarover zij onderling afspraken hebben gemaakt. De man heeft er in dat kader mee ingestemd dat de vrouw door het RIBW over zijn behandeling wordt geïnformeerd. Partijen zullen vervolgens bezien of er een basis is om te kunnen werken naar structurele omgang tussen de man en de minderjarigen. Zij hebben daarom verzocht, voor het geval dat zij niet tot volledige overeenstemming komen, over een periode van ongeveer twee maanden een nadere mondelinge behandeling in te plannen. Indien wel tot volledige overeenstemming wordt gekomen kan de procedure schriftelijk worden afgerond.
2.4.
Bij voormeld tussenvonnis is de behandeling van dit kort geding aangehouden tot 25 augustus 2025, dit in afwachting van (a) schriftelijk bericht van partijen over het verloop van de contacten bij mevrouw [naam], (b) de aanmelding bij de gezinsadvocaat en (c) het door partijen gewenste verdere verloop van de behandeling in kort geding. Bij dit tussenvonnis is de Raad verzocht om ten behoeve van en vooruitlopend op de bodemprocedure een onderzoek te (doen) verrichten en vervolgens rapport en advies uit te brengen ter beantwoording van de in het tussenvonnis geformuleerde vragen en zijn rapportage tijdig voorafgaand aan de nog te bepalen mondelinge behandeling in deze bodemprocedure in te dienen.
2.5.
Tijdens de nadere mondelinge behandeling op 25 augustus 2025 met gesloten deuren zijn verschenen: partijen, bijgestaan door hun advocaten en een vertegenwoordigster namens de Raad. Tevens is bijzondere toegang verleend aan mr. M.M.W. Essenstam, kantoorgenoot van mr. Nederlof.

3.De (nadere) standpunten

3.1.
Van de advocaat van de man zijn schriftelijke verslagen ontvangen over het verloop van de begeleide omgangen door mevrouw [naam]. Daarin is, samengevat,
zaaknummer: C/02/435276 / KG ZA 25-219
opgenomen dat op 24 juli 2025 de minderjarigen enthousiast waren en gezellig samen speelden met de man, waarbij zij zichtbaar van elkaar genoten. Ook gaven beide minderjarigen aan naar het eerstvolgende omgangsmoment met de man uit te kijken. Tijdens het omgangsmoment op 7 augustus 2025 maakte [minderjarige 1] uit het niets de opmerking dat de vrouw had gezegd dat de man, toen hij nog bij het gezin woonde, niets voor de minderjarigen deed. De man en [minderjarige 1] hadden daarover samen een gesprek, zij kwamen tot de conclusie dat hij haar en [minderjarige 2] vaak naar school bracht en dat hij ook vaak voor hen en de vrouw kookte. Verder werd er een tijd lang in de speeltuin gespeeld, maakten de minderjarigen vervolgens thuis een tekening voor de man en werd er gezamenlijk een spelletje gespeeld, waarbij [minderjarige 2] bij de man op schoot zat. Partijen spraken vervolgens af dat zij met elkaar contact zouden hebben over het bellen van de minderjarigen op de verjaardag van de man. Bij het daaropvolgend contact op 21 augustus 2025 kwamen zij juist uit school en reageerden zij enthousiast op de ontmoeting met de man, die vroeg hoe het op school was gegaan. Daarna werd er in de speeltuin gespeeld, waarbij de man en de minderjarigen van elkaar genoten en hadden zij het samen gezellig. Ook sloot hij goed aan en wees hij [minderjarige 2] op gevaren en moeilijkheden in het parcours. Toen de minderjarigen gingen tekenen en er een kleine ruzie ontstond over de waskrijtjes werd door de man correct ingegrepen en stimuleerde hij hen om de ruzie op te lossen, hetgeen vervolgens ook gebeurde.
3.2.
De man bevestigt desgevraagd dat de begeleide omgangen tussen hem en de minderjarigen positief zijn verlopen, dat hij daarvan heeft genoten en hij aanneemt dat dit voor de minderjarigen evenzeer geldt. De telefonische contacten op de maandagavonden verlopen ook fijn. Meestal krijgt hij, bij het bellen, de minderjarigen direct aan de lijn. Wel kwam het soms voor dat één van hen geen zin had om aan de telefoon te komen, waarvoor hij begrip had. De communicatie tussen hem en de vrouw verloopt nog steeds via de e-mail. Daarvoor heeft hij bewust gekozen, omdat hij dan over concreet vastgelegde afspraken beschikt. Ook biedt deze vorm van communicatie hem de gelegenheid om over al wat daarin aan de orde komt rustig na te denken en vervolgens tot een reactie over te gaan.
3.3.
De advocaat van de man heeft, samengevat, namens de man nog aanvullend het volgende verklaard. De man is nog voornemens om in de bodemprocedure de rechtbank ook te gaan verzoeken om een omgang tussen hem en de minderjarigen vast te stellen. Er staat nog één door mevrouw [naam] begeleid omgangsmoment gepland op 4 september 2025. Zodra dit omgangsmoment heeft plaatsgevonden is er in zijn visie geen enkele belemmering om de omgang in onbegeleide vorm voort te zetten. Ook speelt hierin een rol dat het in ieders belang is dat de omgang een structureel karakter krijgt. Daarom wordt er gepersisteerd bij de vordering. Wel tekent hij daarbij aan dat tijdens de vorige mondelinge behandeling is gesproken over gebruikmaking van het traject van de gezinsadvocaat, bedoeld om te komen tot een passende oplossing voor de onderwerpen die partijen verdeeld houden en om te bezien of er een basis is om te kunnen werken naar structurele omgang tussen de man en de minderjarigen. Door de man is er in dat kader mee ingestemd dat de vrouw door het RIBW zal worden geïnformeerd over hoe het met zijn behandeling gaat. Inmiddels blijkt dat het starten door partijen met een traject bij de gezinsadvocaat binnen afzienbare tijd niet haalbaar is. Daarom zullen partijen worden aangemeld bij [traject] van de gemeente, om te trachten op deze wijze het traject te bespoedigen. Rekening houdend met de woonsituatie van de man lijkt het een optie om na het contactmoment op
4 september 2025 onbegeleid contact tussen hem en de minderjarigen te laten plaatsvinden in de woning van de vrouw. Echter, gelet op het gebrek aan vertrouwen tussen partijen en de daardoor slecht verlopende oudercommunicatie, waaraan beslist nog dient te worden gewerkt, heeft dit nadrukkelijk niet de voorkeur van de man. Wel ziet de man als reële mogelijkheid dat de vervolgcontacten in de woning van zijn ouders, de grootouders
zaaknummer: C/02/435276 / KG ZA 25-219
vaderszijde, te laten plaatsvinden. In dat kader kan met de grootouders worden afgesproken dat zij gedurende de omgang ofwel in de directe nabijheid van hun woning ofwel in een andere ruimte van hun woning zullen verblijven. Zij zijn daartoe bereid. Tevens zal worden gewaarborgd dat er geen belastende uitspraken door de grootouders richting de vrouw worden gedaan, als advocaat van de man staat hij daar persoonlijk voor in. Namens de man verzoekt hij aan de voorzieningenrechter deze mogelijkheid als zodanig bij de beoordeling van de vordering te betrekken.
3.4.
Gevraagd naar haar zienswijze geeft de vrouw aan dat zij erkent dat de minderjarigen graag contact met de man. hebben Echter vraagt dit ook het nodige van haar als ouder/verzorger aan energie, nu de minderjarigen voorafgaand aan de omgangsmomenten kampen met spanningen en zij daarop dus gedegen moeten worden voorbereid. Ook wordt zij na afloop van de contactmomenten met de ‘nasleep’ daarvan geconfronteerd. Met name [minderjarige 1] heeft dan regelmatig last van huil- en/of driftbuien. De reacties van de minderjarigen lijken soms ook het gevolg van zaken die de man met hen bespreekt, terwijl die zaken tussen hen als ouders dienen te worden besproken. Ook bezorgen deze reacties haar incidenteel het gevoel dat zij door de man in een kwaad daglicht wordt geplaatst. Daarbij ervaart zij de communicatie op ouderniveau als eenrichtingsverkeer, nu door de man op al haar pogingen om hem telefonisch over de minderjarigen te informeren of zaken hen betreffende bespreekbaar te maken niet wordt gereageerd. Ook zijn haar door de voormelde grootouders meermalen verwijten gemaakt, waardoor haar vertrouwen in hen fors is beschadigd. Daarom kan zij niet achter een omgang van de minderjarigen met de man staan, indien deze bij die grootouders thuis plaatsvindt. Zij heeft nagedacht over de omgang bij haar thuis in haar aanwezigheid. Echter gezien het verloop van de oudercommunicatie tot dusver is dit in haar visie ook geen haalbare optie. Verder ziet zij geen andere mogelijkheden, dan de omgang onder begeleiding van een professional voort te zetten.
3.5.
De advocaat van de vrouw brengt, samengevat, namens de vrouw nog het volgende naar voren. Uit het standpunt van de vrouw blijkt duidelijk dat het nog te vroeg is om de omgangsmomenten tussen de minderjarigen en de man onbegeleid te laten plaats vinden. Meerdere factoren spelen daarbij een rol, zoals de voorbereiding van de minderjarigen op de omgangsmomenten, hun opvang nadien en de energie die dit van de vrouw vraagt, de moeizame oudercommunicatie en de onzekerheid over het nog te starten traject bij de gezinsadvocaat. Een bijkomende factor is de positie van de grootouders in het geheel. Er blijkt tussen de vrouw en deze grootouders nog sprake van een hoop oud zeer. Dit maakt dat zij in de visie van de vrouw geen neutrale rol kunnen vervullen. Er zal ten minste een gesprek tussen hen dienen plaats te vinden om ervoor te zorgen dat de lucht wordt opgeklaard. In het belang van de minderjarigen pleit zij daarom voor een voortzetting van de omgang tussen hen en de man onder begeleiding door mevrouw [naam]. De kosten daarvan kunnen gezamenlijk door partijen worden gedragen.
3.6.
De vertegenwoordigster van de Raad brengt het volgende naar voren. Uit de stukken en de mondelinge behandeling is komen vast te staan dat de begeleide omgang bij mevrouw [naam] op een voor de man en de minderjarigen positieve wijze verlopen. Gelet daarop ziet de Raad geen beletselen om de omgang in het vervolg onbegeleid te laten plaatsvinden. Echter, stelt de Raad ook vast dat beide partijen hulp en ondersteuning nodig hebben bij het (leren) verwerken van gebeurtenissen uit het verleden, nu die ervoor zorgen dat de oudercommunicatie niet goed verloopt. In dat verband zijn er afspraken gemaakt over
een door partijen te volgen traject bij de gezinsadvocaat, waarvan echter is gebleken dat het enige tijd zal gaan duren voordat daarmee kan worden gestart. Voorkomen dient te worden
zaaknummer: C/02/435276 / KG ZA 25-219
dat door deze omstandigheden het de minderjarigen aan structurele omgang met de man komt te ontbreken. Met deze toelichting adviseert de Raad de voorzieningenrechter een voorlopige regeling vast te stellen die op dit moment het meest recht doet aan de belangen van de minderjarigen. Daarbij wordt gedacht aan een voor alle betrokkenen duidelijke vastomlijnde voorlopige regeling met een beperktere frequentie en omvang dan is gevorderd, rekening houdend met alle bij de mondelinge behandeling besproken feiten en omstandigheden.

4.De beoordeling

4.1.
In voormeld tussenvonnis is door de voorzieningenrechter al geoordeeld dat het spoedeisend belang van de man bij zijn vordering voldoende is komen vast te staan.
4.2
De voorzieningenrechter oordeelt op grond van de stukken en beide mondelinge behandelingen als volgt.
4.3
Bij de nadere mondelinge behandeling is gebleken dat er tussen de man en de minderjarigen drie omgangsmomenten hebben plaatsgevonden die begeleid zijn door mevrouw [naam]. Het vierde begeleide omgangsmoment is gepland op 4 september 2025. Ten tijde van het wijzen van dit vonnis is dit vierde moment al achter de rug. Niet in debat is dat de omgangsmomenten zowel voor de minderjarigen als voor de man positief verlopen. Daarnaast vinden er tussen hen op maandagavond belmomenten plaats, die eveneens positief verlopen. Daar staat tegenover dat de vrouw heeft aangegeven dat zij het nodige aan tijd en energie heeft moeten steken in het telkens voorbereiden van de minderjarigen op de omgangsmomenten en het schenken van aandacht aan hun reacties bij hun terugkeer. De Raad adviseert thans de contacten tussen de minderjarigen en de man te laten voortduren en om die in het vervolg onbegeleid te laten plaatsvinden.
4.4
De voorzieningenrechter neemt het advies van de Raad over en maakt dit tot de zijne. Immers, gesteld noch gebleken is dat er contra-indicaties zijn die erop zouden duiden dat in de relatie tussen de minderjarigen en de man risico’s aanwezig zijn die een veilig contact tussen hen in de weg zouden staan. Uit de verslagen van mevrouw [naam] blijkt dat zowel de minderjarigen als de man een warm contact met elkaar hebben. Nadere hulpverlening bij onder andere [traject] zal even op zich laten wachten. Het kan en mag niet gebeuren dat er na het vierde begeleide contact er geen omgang meer tussen de man en de minderjarigen zal plaatsvinden. Een obstakel is dat de man geen eigen woonruimte heeft om de minderjarigen thuis te ontvangen. Zijn huidig verblijf is in een safehouse, alwaar hij geen mogelijkheid heeft om hen te ontvangen. Deze mogelijkheid is er wel bij de grootouders of bij de vrouw thuis. De vrouw wil het contact echter niet laten plaatsvinden in aanwezigheid van de grootouders, omdat op dit moment hun onderlinge relatie is verstoord. Vanwege het ontbreken van een direct contact tussen beide partijen acht de vrouw een contact bij haar thuis ook niet wenselijk, omdat zij de man kennelijk niet in haar huis wil hebben. Ook de man wil geen contact in de woning van de vrouw. Een en ander lost zich op nu de grootouders volgens de man zich bereid hebben verklaard om de omgang bij hun thuis te laten plaatsvinden, zonder dat zij daarbij aanwezig zijn. De voorzieningenrechter grijpt deze mogelijkheid met beide handen aan. Hij zal dan ook bepalen dat de omgang tussen de man en de minderjarigen dient door te gaan op de wijze zoals hierna in het dictum zal worden bepaald, waarbij voor de frequentie aansluiting wordt gezocht bij de tussen partijen gemaakte afspraak over een contact van een keer (op donderdagmiddag of op vrijdagmiddag, een en ander afhankelijk van de schooltijden) in de even weken. Met deze beslissing is het belang van de minderjarigen op dit moment het beste gediend. Bij de
zaaknummer: C/02/435276 / KG ZA 25-219
bepaling van de ingangsdatum van deze voorlopige regeling is rekening gehouden met het laatste begeleide omgangsmoment door mevrouw [naam] op 4 september 2025. De te bepalen omgang zal plaatsvinden in de woning van de grootouders, waarbij ervan wordt uitgegaan dat gedurende de tijd dat de omgang duurt zij niet in de woning, althans niet in de ruimte waar de omgang plaatsvindt, aanwezig zijn. De voorzieningenrechter erkent de belasting voor de vrouw, zoals door haar aangegeven, in de fase voor en na de omgang, maar deze is wel inherent aan haar rol van hoofdopvoeder. Deze omstandigheid wordt dan ook niet als een contra-indicatie gezien om de omgang niet te laten plaatsvinden. Positief is dat de vrouw haar emotionele toestemming aan de minderjarigen blijft geven voor het hebben van contact met de man, hun vader. Er wordt geen aanleiding meer gezien om de omgang onder begeleiding te laten plaatsvinden.
4.5
De na te noemen regeling geldt als een voorlopige regeling, tot het moment dat in de bodemprocedure anders wordt beslist. Het voorgaande neemt niet weg dat partijen in onderleg overleg, of door tussenkomst van [traject], de gezinsadvocaat of een andere hulpverlener, op termijn met elkaar een andere afspraak kunnen maken over onder meer de plaats van de omgang, de duur en/of de frequentie daarvan.
4.6
De toewijzende beslissing zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. Dit betekent dat deze beslissing direct geldt, ook als er hiertegen rechtsmiddelen worden aangewend.
4.7
Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.
4.8
In de omstandigheid dat het geding betrekking heeft op de minderjarige kinderen van partijen wordt aanleiding gezien om de proceskosten tussen hen te compenseren, in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
4.9
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1
bepaalt dat tussen de voormelde minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en de man met ingang van 18 september 2025
voorlopigtotdat in de bodemprocedure met het kenmerk C/02/434819 / FA RK 25-2193 zal zijn beslist, onbegeleide omgang zal plaats vinden, te weten: éénmaal (op donderdagmiddag of op vrijdagmiddag, een en ander afhankelijk van de schooltijden) per twee weken in de even weken gedurende anderhalf uur op door partijen
nader in onderling overleg, bij voorkeur via de e-mail, af te spreken tijdstippen, met dien verstande, dat:
- de omgangsmomenten telkens plaats vinden in de woning van de grootouders vaderszijde;
- de grootouders vaderszijde gedurende de omgang niet in de woning of in een andere ruimte van de woning dan waar de omgang plaatsvindt zullen verblijven;
- de minderjarigen steeds door de vrouw naar de woning van de grootouders vaderszijde worden gebracht en zij daar vervolgens door haar worden opgehaald;
5.2
bepaalt dat daarnaast tussen de man en de minderjarigen
voorlopig, totdat in de bodemprocedure met het kenmerk C/02/434819 / FA RK 25-2193 zal zijn beslist, telefonisch contact zal plaats vinden, te weten elke maandagavond om 18.30 uur, waarbij telkens de man inbelt;
zaaknummer: C/02/435276 / KG ZA 25-219
5.3
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt;
5.5
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Toekoen, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 10 september 2025, in tegenwoordigheid van Baremans, griffier.