ECLI:NL:RBZWB:2025:6192

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 september 2025
Publicatiedatum
16 september 2025
Zaaknummer
02-147285-25
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onttrekken van een minderjarige aan het gezag van jeugdbescherming door naar Frankrijk te vluchten

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 september 2025, staat de verdachte terecht voor het opzettelijk onttrekken van haar minderjarige dochter aan het gezag van de jeugdbescherming. De zaak is inhoudelijk behandeld op 22 augustus 2025, waarbij de officier van justitie, mr. R.M.A. in ‘t Veld, en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De tenlastelegging is gewijzigd en betreft de periode van 15 maart 2025 tot en met 27 maart 2025, waarin de verdachte haar dochter, die onder toezicht stond van de jeugdbescherming, heeft meegenomen naar Frankrijk.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op de hoogte was van de ondertoezichtstelling van haar dochter en dat zij opzettelijk heeft gehandeld door haar dochter mee te nemen. De verdediging voerde aan dat er sprake was van een gebrek aan bewijs en dat de verdachte niet wist dat zij niet met haar dochter naar het buitenland mocht. De rechtbank verwierp dit verweer en oordeelde dat de verdachte wel degelijk opzet had op het onttrekken van haar dochter aan het opzicht van de jeugdbescherming.

De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde een gevangenisstraf op van 90 dagen, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank overwoog dat de verdachte de rechterlijke uitspraak die de uithuisplaatsing en ondertoezichtstelling van haar dochter regelde, naast zich had neergelegd, wat in strijd was met het belang van de minderjarige. De uitspraak is gedaan in het belang van de dochter, gezien de zorgen over haar welzijn en de ongeschiktheid van de verdachte om voor haar te zorgen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-147285-25
vonnis van de meervoudige kamer van 5 september 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag 1] 1980 te [geboorteplaats] ( [land] )
postadres: [adres]
raadsvrouw mr. K.K. Hansen Löve, advocaat te Amsterdam-Duivendrecht

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 22 augustus 2025, waarbij de officier van justitie, mr. R.M.A. in ‘t Veld, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte opzettelijk haar dochter, de minderjarige [benadeelde] heeft onttrokken aan het opzicht.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het feit wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit primair vrijspraak vanwege een gebrek aan bewijs. Daartoe wordt aangevoerd dat de inhoud van het proces-verbaal van verdenking van [verbalisant] van 16 maart 2025 onjuist is, omdat daarin ten onrechte is opgenomen dat verdachte geen voogdij en geen gezag had over [benadeelde] . Deze feitelijke onjuistheid is ten onrechte als uitgangspunt genomen bij het inzetten van de opsporingsbevoegdheden, waaronder het Europees aanhoudingsbevel. Hierdoor is het recht van verdachte op een eerlijk proces geschonden. Dit levert een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek op, zoals bedoeld in artikel 359a Sv, dat moet leiden tot bewijsuitsluiting van alle onderzoeksresultaten die op dit proces-verbaal zijn gebaseerd.
Ook wanneer de rechtbank niet tot bewijsuitsluiting overgaat, moet verdachte worden vrijgesproken. Verdachte wist namelijk niet wat een ondertoezichtstelling inhield, zodat zij ook niet wist dat zij niet met [benadeelde] naar het buitenland mocht. Er is dan ook geen sprake van opzet op het onttrekken van [benadeelde] aan het opzicht van de jeugdbescherming.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld, zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Artikel 359a verweer
Over het verweer van de verdediging dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank constateert dat in het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant] van 16 maart 2025 inderdaad ten onrechte is opgenomen dat verdachte geen voogdij en geen gezag had over [benadeelde]. Verdachte had immers wel het gezag over [benadeelde]. Gelet op de ondertoezichtstelling van [benadeelde] had het Leger des Heils Jeugdbescherming en reclassering echter wel het opzicht en bestond een vermoeden van het onttrekken van [benadeelde] aan dat opzicht. Dat er onjuiste bewoordingen zijn gebruikt in het proces-verbaal levert weliswaar strikt genomen een onherstelbaar vormverzuim op, maar gelet op de aard en geringe ernst hiervan zal de rechtbank hieraan geen gevolgen verbinden. De bevoegdheden die, al dan niet indirect, zijn ingezet op basis van dit proces-verbaal zijn naar het oordeel van de rechtbank dan ook rechtmatig geweest. Het verweer wordt verworpen.
Onttrekken aan het gezag
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt de volgende feiten en omstandigheden vast. De rechtbank Limburg heeft op 26 februari 2025 [benadeelde] voorlopig onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering en een machtiging tot uithuisplaatsing verleend tot 26 mei 2025. [benadeelde] is vervolgens in [gezinshuis] in [plaats] geplaatst. Op 15 maart 2025 is zij van dit gezinshuis weggelopen. Verdachte is kort daarop samen met [benadeelde] in de trein gestapt. Vervolgens zijn verdachte en [benadeelde] op 27 maart 2025 door de Franse autoriteiten samen aangetroffen in een trein in Frankrijk.
Opzet
Over het verweer van de verdediging dat verdachte geen opzet heeft gehad op het onttrekken van [benadeelde] aan het opzicht, overweegt de rechtbank als volgt. Ter zitting van de kinderrechter in Limburg op 26 februari 2025 was verdachte aanwezig en werd zij bijgestaan door een tolk in de Russische taal. Op deze zitting zijn de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing uitgebreid besproken, waarbij ook verdachte haar standpunt uiteen heeft gezet. Dit standpunt luidde dat zij het niet eens was het met het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming tot voorlopige voogdij, maar dat zij wel instemde met een voorlopige ondertoezichtstelling en een uithuisplaatsing. De rechtbank leidt uit het feit dat verdachte kennelijk heeft ingestemd met een voorlopige ondertoezichtstelling af dat verdachte wist wat die ondertoezichtstelling inhield. Dat verdachte wist dat [benadeelde] onder toezicht stond tot 26 mei 2025, leidt de rechtbank ook af uit het feit dat verdachte tijdens het verhoor bij de politie onder andere heeft verklaard dat zij aan [benadeelde] had gevraagd om (nog) niet weg te lopen en twee maanden te wachten. Daar komt bij dat verdachte in eerste instantie tegen de gezinsvoogd heeft verzwegen waar zij en [benadeelde] waren. Verdachte wist kortom dat waar zij op dat moment mee bezig was, niet mocht. Daarmee is het opzet van verdachte op het onttrekken aan het opzicht gegeven.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de periode van 15 maart 2025 tot en met 27 maart 2025 in Nederland en België
en Frankrijk opzettelijk een minderjarige, [benadeelde] , geboren op [geboortedag 2] 2011, heeft onttrokken aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over haar uitoefende.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 120 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De strafzaak heeft al enorm veel gevolgen voor verdachte gehad. Verdachte heeft drie maanden in voorarrest gezeten en de relatie tussen verdachte en haar dochter is nog steeds niet genormaliseerd omdat [benadeelde] uit huis is geplaatst. Verzocht wordt om aan verdachte een straf op te leggen gelijk aan het voorarrest.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft haar dertienjarige dochter ruim anderhalve week lang onttrokken aan het opzicht van de jeugdbescherming door samen met haar te vluchten richting het buitenland. Daarmee heeft verdachte de rechterlijke uitspraak die ziet op de uithuisplaatsing en ondertoezichtstelling van [benadeelde] naast zich neergelegd. Die uitspraak is gedaan in het belang van [benadeelde] , omdat er zorgen over haar waren en verdachte niet in staat was voor haar te zorgen. Verdachte heeft hiermee het noodzakelijk geachte toezicht onderbroken en gefrustreerd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het blanco strafblad van verdachte en van de persoonlijke omstandigheden zoals die tijdens het politieverhoor en ter terechtzitting zijn besproken.
Gelet op de aard en ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank heeft acht geslagen op straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. Alles afwegende ziet de rechtbank geen aanleiding om aan verdachte een langere gevangenisstraf op te leggen dan de tijd die zij in voorarrest heeft gezeten. De rechtbank zal dan ook aan verdachte op een gevangenisstraf opleggen van 90 dagen met aftrek van het voorarrest. Op de voet van artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 6:2:7 van het Wetboek van Strafvordering zal ook de tijd die verdachte in Frankrijk in detentie heeft doorgebracht, in mindering worden gebracht op de ten uitvoer te leggen straf. Zij acht het niet noodzakelijk om – zoals door de officier van justitie is geëist – daarnaast aan verdachte een voorwaardelijke straf op te leggen en gaat ervan uit dat verdachte haar les inmiddels heeft geleerd.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikel 279 van het Wetboek van Strafrecht zoals dit artikel luidde ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over hem uitoefent;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 90 dagen;
- bepaalt dat de tijd die veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- bepaalt dat de tijd die door veroordeelde in het buitenland in detentie is doorgebracht ingevolge een Nederlands verzoek om overlevering, bij de tenuitvoerlegging van de aan haar opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A.M. Wijffels, voorzitter, mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos en mr. D.L.J. Martens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.C.L.J. Luijten, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 5 september 2025.
Mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
zij in of omstreeks de periode van 15 maart 2025 tot en met 27 maart
2025 te [plaats] en/of Roosendaal, althans in Nederland, en/of België
en/of in Frankrijk meermalen, althans eenmaal
opzettelijk een minderjarige, [benadeelde] , geboren op 30
augustus 2011, heeft onttrokken aan het wettig over haar gesteld gezag
en/of aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over haar
uitoefende;
(art 279 lid 1 Wetboek van Strafrecht)