In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 september 2025, staat de verdachte terecht voor het opzettelijk onttrekken van haar minderjarige dochter aan het gezag van de jeugdbescherming. De zaak is inhoudelijk behandeld op 22 augustus 2025, waarbij de officier van justitie, mr. R.M.A. in ‘t Veld, en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De tenlastelegging is gewijzigd en betreft de periode van 15 maart 2025 tot en met 27 maart 2025, waarin de verdachte haar dochter, die onder toezicht stond van de jeugdbescherming, heeft meegenomen naar Frankrijk.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op de hoogte was van de ondertoezichtstelling van haar dochter en dat zij opzettelijk heeft gehandeld door haar dochter mee te nemen. De verdediging voerde aan dat er sprake was van een gebrek aan bewijs en dat de verdachte niet wist dat zij niet met haar dochter naar het buitenland mocht. De rechtbank verwierp dit verweer en oordeelde dat de verdachte wel degelijk opzet had op het onttrekken van haar dochter aan het opzicht van de jeugdbescherming.
De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde een gevangenisstraf op van 90 dagen, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank overwoog dat de verdachte de rechterlijke uitspraak die de uithuisplaatsing en ondertoezichtstelling van haar dochter regelde, naast zich had neergelegd, wat in strijd was met het belang van de minderjarige. De uitspraak is gedaan in het belang van de dochter, gezien de zorgen over haar welzijn en de ongeschiktheid van de verdachte om voor haar te zorgen.