ECLI:NL:RBZWB:2025:6194

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 september 2025
Publicatiedatum
16 september 2025
Zaaknummer
02-148700-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en bedreiging met de dood door verdachte met schizofrenie

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1983 en thans gedetineerd, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 september 2025 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van een poging tot zware mishandeling en bedreiging met de dood, gepleegd op 1 mei 2024. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar is, wat resulteert in ontslag van alle rechtsvervolging. De rechtbank heeft de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met verpleging van overheidswege opgelegd. Tijdens de zitting op 4 september 2025 heeft de officier van justitie, mr. M.A.M. Dekkers, de verdenking tegen de verdachte uiteengezet, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. M.S. Yap, zich refereerde aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer en getuigen als bewijs gebruikt, waarbij de ernstige psychische toestand van de verdachte, die lijdt aan schizofrenie, een cruciale rol speelde in de beoordeling van zijn strafbaarheid. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte ten tijde van de feiten in een psychotische toestand verkeerde, wat zijn gedragingen verklaart. De rechtbank heeft de tbs-maatregel opgelegd, gezien het hoge recidiverisico en de noodzaak voor langdurige psychiatrische behandeling. Daarnaast is de benadeelde partij, het slachtoffer, schadevergoeding toegewezen van € 1.291,90, inclusief wettelijke rente vanaf 1 mei 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-148700-24
vonnis van de meervoudige kamer van 17 september 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1983 te [geboorteplaats]
thans gedetineerd in [locatie]
raadsman mr. M.S. Yap, advocaat te Bergen op Zoom

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld ter zitting van 4 september 2025, waarbij de officier van justitie mr. M.A.M. Dekkers en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering gewijzigd en als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt, kort en feitelijk weergegeven, erop neer dat verdachte op 1 mei 2024:
1. heeft geprobeerd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe
te brengen dan wel haar als ambtenaar (medewerkster GGZ) heeft mishandeld;
2. [slachtoffer] heeft bedreigd met de dood en/of met zware mishandeling.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primaire feit 1 en feit 2.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich voor wat betreft de bewezenverklaring van het primaire feit 1 en feit 2 aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld worden de bewijsmiddelen uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Feiten en omstandigheden
[slachtoffer] heeft aangifte gedaan en verklaard dat verdachte op enig moment tegen haar zei “ik zou je nu eigenlijk dood willen schoppen”. Zij schrok hiervan en had daadwerkelijk het gevoel dat verdachte dat zou gaan uitvoeren. Ineens pakte verdachte met kracht haar haren vast en trok haar met kracht aan haar haren naar achteren. Zij viel op de grond en voelde vervolgens dat verdachte achter haar lag en met zijn rechterarm strak om haar nek heen zat. Zij voelde dat zij moeizaam ademde en weinig lucht kreeg. Dit duurde voor haar gevoel best even en het moeizaam ademen gebeurde volgens haar met vlagen, vermoedelijk doordat haar collega [getuige] probeerde om de arm van verdachte van haar keel te trekken.
De verklaring van [slachtoffer] vindt onder meer steun in de getuigenverklaring van [getuige] , die heeft verklaard dat verdachte haar heeft bedreigd met de dood. Ook zag [getuige] dat verdachte daarna de keel van [slachtoffer] in een wurghouding vasthield en dat hij met zijn andere hand haar haren stevig vasthield. Terwijl zij op de grond lagen ging hij verder met haar wurgen. [getuige] probeerde [slachtoffer] te ontzetten, maar verdachte reageerde nergens op en bleef doorgaan.
Op foto’s in het dossier is een pluk haar te zien die verdachte uit het hoofd van [slachtoffer] heeft getrokken en is een lichte zwelling en een opkomende bloeduitstorting op de oogleden van [slachtoffer] te zien.
Feit 1, primair – poging tot zware mishandeling
De rechtbank overweegt dat, zoals algemeen bekend kan worden verondersteld, zich in de hals van een persoon vitale bloedvaten en de luchtpijp bevinden. Daarmee is de hals een belangrijk en kwetsbaar onderdeel van het lichaam. Het is dan ook een feit van algemene bekendheid dat het met kracht dichtklemmen en voor enige tijd dichtgeklemd houden van
de keel naar zijn aard geschikt is om zwaar lichamelijk letsel te veroorzaken, zoals hersen- beschadiging door zuurstofgebrek.
Verdachte heeft de keel van [slachtoffer] met zijn arm met kracht dichtgeklemd en voor enige tijd dichtgeklemd gehouden, waardoor [slachtoffer] moeite had met ademhalen en weinig lucht kreeg.
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de gedragingen van verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard. Van dergelijke aanwijzingen voor het tegendeel is de rechtbank niet gebleken. Integendeel, [getuige] heeft verklaard dat hij met moeite [slachtoffer] heeft kunnen ontzetten dat hij nergens op reageerde en maar bleef doorgaan. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Het met kracht vastpakken en trekken aan de haren van [slachtoffer] vormt op zichzelf geen gedraging die zwaar lichamelijk letsel kan veroorzaken, maar versterkt naar het oordeel van de rechtbank in dit geval de gewelddadigheid en intensiteit van het handelen van verdachte en ondersteunt de intentie waarmee hij heeft gehandeld.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primaire feit 1.
Feit 2 – bedreiging met de dood
De bewoordingen die verdachte heeft gebruikt en de omstandigheden waaronder hij deze richting [slachtoffer] heeft geuit, maken dat bij [slachtoffer] de redelijke vrees kon ontstaan dat hij zijn bedreiging daadwerkelijk zou uitvoeren. Dat sprake is van een strafbare bedreiging wordt overigens ook niet door de verdediging betwist.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feit 2.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 1 mei 2024 te [plaats] , gemeente Bergen op Zoom, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- voornoemde [slachtoffer] met kracht vast heeft gepakt aan de haren en vervolgens met kracht aan de haren heeft getrokken en
- vervolgens (terwijl voornoemde [slachtoffer] op de grond lag) voornoemde [slachtoffer] met kracht zijn, verdachtes, arm strak om de keel en/of nek van voornoemde [slachtoffer] heeft geklemd en
- enige tijd de keel dichtgeklemd heeft gehouden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
op 1 mei 2024 te [plaats] , gemeente Bergen op Zoom, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen "Ik zou je nu eigenlijk dood willen schoppen".
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
Strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
5.2
Strafbaarheid van verdachte
5.2.1
De vordering van de officier van justitie
Onder verwijzing naar het rapport van de gedragsdeskundigen van het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) vordert de officier van justitie verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar te verklaren voor de feiten en verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging.
5.2.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging betoogt onder verwijzing naar het rapport van de gedragsdeskundigen van het PBC eveneens verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar te verklaren en hem te ontslaan van alle rechtsvervolging.
5.2.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van het PBC van 21 juli 2025, opgemaakt door [de psychiater] en [de GZ-psycholoog] .
Hoewel verdachte beperkt heeft meegewerkt aan het onderzoek van de gedragsdeskundigen, heeft het onderzoek volgens hen voldoende informatie opgeleverd om in hoofdlijnen een duidelijk beeld van hem te krijgen. Volgens de gedragsdeskundigen kwam de beperkte medewerking van verdachte ook grotendeels voort uit zijn pathologie.
Al in 2003 werd verdachte op een Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA) geplaatst. Daar werd destijds de diagnose schizofrenie vastgesteld en een behandeling ingezet. Sinds die tijd is verdachte continue in zorg geweest vanwege de diagnose schizofrenie. Gedurende zijn opname in het PBC werden door de gedragsdeskundigen bij verdachte ook duidelijke kenmerken gezien van deze diagnose. Zo was verdachte onder meer gedesoriënteerd in zijn gedrag, lachte hij oninvoelbaar en maakte hij plotseling vreemde bewegingen. Mogelijk was dat een reactie op hallucinaties, maar het kan ook voortkomen uit een desorganisatie van het denken of gedrag. Ook heeft verdachte enkele psychotische uitspraken gedaan.
Volgens de gedragsdeskundigen zijn alle criteria voor de classificatie schizofrenie volgens de DSM-5 bij verdachte aanwezig en is het klinisch beeld ook duidelijk passend bij schizofrenie.
Ten tijde van de feiten was de diagnose schizofrenie volgens de gedragsdeskundigen ook van toepassing. Verdachte verbleef vanaf juli 2023 op een opname- en behandelafdeling, omdat het niet goed met hem ging. Na een ernstige psychotische decompensatie in juli 2023 was hij nog niet hersteld en nog niet terug op het niveau van functioneren in de jaren ervoor. Het gedrag van verdachte werd vanaf juli 2023 vrijwel volledig bepaald door zijn stoornis. Hij was ten tijde van de feiten ernstig ontregeld en in aanloop daar naartoe was verdachte al enige tijd opgenomen vanwege een psychose. In de penitentiaire instelling verkeerde hij ook in een psychotische toestand. Volgens de gedragsdeskundigen kan het dus niet anders zijn dan dat hij ten tijde van de feiten in diezelfde ontregelde toestand verkeerde.
Gelet op het voorgaande hebben de gedragsdeskundigen geadviseerd de feiten in het geheel niet aan verdachte toe te rekenen.
Op grond van de conclusies van de gedragsdeskundigen, die de rechtbank volgt en tot de hare maakt, is de rechtbank van oordeel dat er bij verdachte tijdens het plegen van de feiten sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van schizofrenie. Hierdoor werden zijn gedragskeuzes dusdanig beïnvloed, dat deze daaruit volledig kunnen worden verklaard. De bewezenverklaarde feiten kunnen daarom niet aan verdachte worden toegerekend. Dat maakt dat verdachte niet strafbaar is voor deze feiten en dat de rechtbank, mede in overeenstemming met de standpunten van de officier van justitie en de verdediging, verdachte zal ontslaan van alle rechtsvervolging.

6.Oplegging van een maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
Onder verwijzing naar het rapport van de gedragsdeskundigen van het PBC vordert de officier van justitie dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs-maatregel) wordt opgelegd met bevel dat hij van overheidswege wordt verpleegd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich voor wat betreft het opleggen van de tbs-maatregel met dwangverpleging aan het oordeel van de rechtbank.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich onder meer schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer] . Verdachte heeft [slachtoffer] , die als verpleegkundige werkzaam was op de [afdeling] van de GGZ en waar hij op dat moment verbleef, met forse agressie aangevallen. Verdachte heeft met kracht zijn arm om haar keel geklemd en haar keel voor enige tijd dichtgeklemd gehouden, waardoor zij moeite had met ademen. Ook heeft hij met kracht de haren van [slachtoffer] vastgepakt en met dusdanige kracht aan haar haren getrokken dat er plukken los kwamen. [slachtoffer] bevond zich in een zeer bedreigende situatie. Temeer omdat verdachte haar kort daarvoor nog met de dood had bedreigd. Dat de fysieke gevolgen voor [slachtoffer] uiteindelijk beperkt zijn gebleven is geenszins te danken aan het handelen van verdachte, maar aan alerte en doortastende collega’s van [slachtoffer] die haar met de nodige moeite hebben kunnen bevrijden uit de wurggreep van verdachte.
De gedragingen van verdachte zijn bijzonder ernstig en hebben een grote impact gehad op [slachtoffer] . De diepe emotionele gevolgen daarvan heeft [slachtoffer] ter zitting overgebracht in het kader van haar spreekrecht.
Hoewel er bij verdachte sprake is van ernstige psychische problematiek, doet dat niet af aan de ernst van de feiten.
Strafblad
De rechtbank heeft onder meer kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 17 juni 2024, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Tbs-maatregel
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of de noodzaak bestaat tot het opleggen van de tbs-maatregel met verpleging van overheidswege, zoals geëist door de officier van justitie.
De rechtbank stelt voorop dat de juridische criteria voor het opleggen van een tbs-maatregel volgen uit artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Bij de verdachte moet ten tijde van het plegen van de feiten sprake zijn geweest van een ziekelijke stoornis en/of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, de door de verdachte gepleegde feiten moeten misdrijven zijn, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld of zijn opgenomen in artikel 37a, lid 1, onder 2, Sr en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen moet het opleggen van de tbs-maatregel eisen.
Ziekelijke stoornis
Hierboven is reeds vastgesteld dat bij verdachte ten tijde van de bewezenverklaarde feiten een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en ook nog steeds bestaat, in de zin van schizofrenie. Hiermee is voldaan aan de eerste voorwaarde.
Misdrijven waarvoor de tbs-maatregel kan worden opgelegd
De rechtbank stelt op grond van artikel 37a, lid 1, onder 2, Sr vast dat een poging tot zware mishandeling en bedreiging met de dood strafbare feiten zijn waarvoor de tbs-maatregel
kanworden opgelegd, waardoor ook is voldaan aan de tweede voorwaarde.
Herhalingsgevaar en veiligheid van anderen dan wel algemene veiligheid van personen
Uit het rapport van de gedragsdeskundigen van het PBC leidt de rechtbank onder meer af dat er bij verdachte sprake is van een historie met geweld vanaf zijn kindertijd tot aan zijn volwassenheid. Hij kende in zijn jeugd een problematische opvoedingssituatie, waarbij nauwelijks sprake was van gezonde grenzen en stabiliteit. Verdachte heeft nooit stabiele relaties opgebouwd en er zijn problemen op het gebied van werk, wonen en gebruik van middelen. Verder is er bij hem sprake van een ernstige psychiatrische stoornis. Verdachte heeft geen probleeminzicht en ontkent dat er iets met hem aan de hand is. Hij toont geen inzicht in het risico op gewelddadig gedrag en ontkent ooit agressief te zijn geweest. Er is sprake van instabiliteit van het affect, zijn gedrag en zijn cognities. Met name respons op behandeling is thans een probleem. Verdachte reageert onvoldoende op een combinatie van twee depotmedicijnen tegen psychoses. Toezicht houden op verdachte is ook een probleem, omdat het niet mogelijk is om afspraken met hem te maken en hij niet in staat is openheid te geven over wat er in hem omgaat. Er zijn thans ook geen beschermende factoren aanwezig in het leven van verdachte.
De gedragsdeskundigen komen derhalve tot de conclusie dat er sprake is van een hoog risico op recidive. Nu de agressie bij verdachte volledig voortkomt uit de psychotische ontregeling in het kader van zijn schizofrenie, is dit risico alleen hoog indien er sprake is van psychische ontregeling. Als verdachte stabieler zou zijn en minder gedesorganiseerd, kan het risico op agressie in die situatie als laag of matig tot laag worden ingeschat. Deze stabiliteit is echter nog niet behaald en verdere behandeling is eerst nodig, voordat het recidiverisico als matig of laag kan worden ingeschat.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben de gedragsdeskundigen gemotiveerd uiteengezet dat het sprake is van een hoog recidiverisico en dat er eerst een behandeling nodig is om dat recidiverisico te verminderen. De rechtbank sluit zich hierbij aan.
Gedragsdeskundigen over behandelkader
Vervolgens is de vraag aan de orde in welk kader de behandeling van verdachte zal moeten plaatsvinden.
Volgens de gedragsdeskundigen heeft verdachte een langdurige psychiatrische behandeling nodig. Zij achten een klinische behandeling in een stabiele omgeving aangewezen, waarbij er rekening moet worden gehouden dat verdachte snel uit beeld kan raken bij een behandelteam, doordat verdachte zich voornamelijk terugtrekt. Een kleinschalige afdeling en intensief contact met gespecialiseerde behandelaars is volgens hen daarom op zijn plaats. Controle op het gebruik van middelen is ook noodzakelijk, omdat verdachte beïnvloedbaar is en middelen zou gaan gebruiken als hij daarin wordt gefaciliteerd. Ook moet de haalbaarheid van een clozapine-behandeling worden onderzocht. Dit is een anti-psychotisch medicijn wat is geïndiceerd als er met andere middelen onvoldoende resultaat wordt behaald en er is nog niet onderzocht of dit middel bij verdachte tot een verbetering zou leiden. Verder is een beveiligde omgeving noodzakelijk, omdat in een onbeveiligde omgeving de risico’s onvoldoende kunnen worden gemonitord.
De hiervoor beschreven behandeling kan volgens de gedragsdeskundigen in een Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK) worden geboden en worden gerealiseerd binnen het kader van een tbs met verpleging van overheidswege.
Zij achten een langdurig traject in een beveiligde omgeving noodzakelijk, wil er kunnen worden toegewerkt naar resocialisatie.
Gelet op het voorgaande wordt door de gedragsdeskundigen geadviseerd om aan verdachte tbs met verpleging van overheidswege op te leggen.
Alternatieven?
De gedragsdeskundigen hebben gemotiveerd uiteengezet waarom minder ingrijpende alternatieven niet afdoende zijn.
In de reguliere GGZ is behandeling van verdachte lang geprobeerd, maar dat is uiteindelijk niet haalbaar gebleken, temeer door de vermoedelijke verslechtering van het ziektebeeld van verdachte. Een zorgmachtiging is overwogen, maar dit juridisch kader komt niet in aanmerking, omdat de behandeling binnen een dergelijk kader niet als doel heeft om het recidiverisico te verminderen en dat risico dus onvoldoende kan worden ingeperkt. Een zorgmachtiging wordt in de regel uitgevoerd binnen de reguliere GGZ, waar het niveau van beveiliging onvoldoende is gebleken. Het beoogde behandelresultaat zal niet binnen de duur van een zorgmachtiging kunnen worden bereikt. Een tbs met voorwaarden wordt evenmin als haalbaar gezien, omdat verdachte door zijn stoornis niet in staat is voorwaarden te begrijpen en zich daaraan te houden.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat aan de wettelijke criteria voor het opleggen van een tbs-maatregel is voldaan. Gelet op de noodzaak van een klinische behandeling van verdachte en de omstandigheid dat er geen alternatieven zijn, eist de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen de verpleging van overheidswege. De rechtbank zal dan ook de tbs van de verdachte gelasten en bevelen dat hij van overheidswege wordt verpleegd.
Gemaximeerde of ongemaximeerde tbs?
Tot slot is de vraag aan de orde of de duur van de tbs met verpleging van overheidswege gemaximeerd of ongemaximeerd moet zijn.
De bewezenverklaarde poging tot zware mishandeling betreft een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen als bedoeld in artikel 38e Sr.
Hoewel bedreiging niet zonder meer is aan te merken als een geweldsmisdrijf als bedoeld
In dat artikel, kan onder omstandigheden ook bij een bewezenverklaring van bedreiging een ongemaximeerde tbs worden opgelegd.
Gelet op de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, de wijze waarop verdachte zich (over de feiten) heeft uitgelaten en de vaststelling met betrekking tot het gedrag van verdachte, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat beide feiten zijn gericht tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam het lichaam van één of meer personen. De totale duur van de tbs kan daarom een periode van vier jaren te boven gaan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat in dit geval de tbs voor wat betreft de duur ongemaximeerd is.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 1.291,90, bestaande uit € 91,90 aan materiële schade en € 1.200,00 aan immateriële schade.
De verdediging heeft geen verweer gevoerd.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het primaire feit 1 en feit 2 heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat verdachte verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden, indien er voldoende causaal verband bestaat tussen de gevorderde schade en het bewezenverklaarde handelen van verdachte.
Materiële schade
De door [slachtoffer] gevorderde materiële schade is voldoende onderbouwd en er is sprake van een causaal verband tussen de schade en de bewezenverklaarde feiten. Het gevorderde bedrag van € 91,90 zal dan ook worden toegewezen.
Immateriële schade
Immateriële schade is een vergoeding voor het leed dat ontstaat door lichamelijk letsel en/of psychisch letsel, veroorzaakt door een ander. Vast staat dat [slachtoffer] enig lichamelijk letsel heeft opgelopen door het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Reeds om die reden heeft de benadeelde partij recht op vergoeding van immateriële schade. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending door verdachte met zich brengen dat de nadelige psychische gevolgen daarvan voor [slachtoffer] zo voor de hand liggen, dat ook sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel. Bovendien heeft zij de psychische gevolgen ook voldoende onderbouwd. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, zal de rechtbank het gevorderde bedrag van € 1.200,00 toewijzen.
Wettelijke rente
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf 1 mei 2024.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal eveneens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van de toegekende schadebedragen. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet-betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 37a, 37b, 45, 57 285 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:poging tot zware mishandeling;
feit 2:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
- verklaart
verdachte niet strafbaar voor het bewezenverklaarde en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging;
Maatregel
- gelast de
terbeschikkingstellingvan verdachte,
met verplegingvan overheidswege;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 1.291,90, waarvan € 91,90 aan materiële schade en € 1.200,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2024 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
Schadevergoedingsmaatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij
[slachtoffer] , te betalen een bedrag van € 1.291,90, waarvan € 91,90 aan materiële schade en € 1.200,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2024 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 22 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.H. Hamburger, voorzitter, mr. P.E. van Althuis en
mr. R. de Jong, rechters, in tegenwoordigheid van M.C.C. Joosen, griffier, en is vervroegd uitgesproken ter openbare zitting op 17 september 2025.
Bijlage I
De tenlastelegging
1.
hij op of omstreeks 1 mei 2024 te [plaats] , gemeente Bergen op Zoom, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- voornoemde [slachtoffer] met kracht vast heeft gepakt aan de haren en/of vervolgens met kracht aan de haren en/of het lichaam heeft getrokken en/of
- vervolgens (terwijl voornoemde [slachtoffer] op de grond lag) voornoemde [slachtoffer] met kracht heeft vastgepakt aan de keel en/of nek en/of zijn, verdachtes, arm (strak) om de keel en/of nek van voornoemde [slachtoffer] heeft geklemd en/of
- enige tijd de keel en/of nek dichtgeknepen/dichtgedrukt/dichtgeklemd heeft gehouden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art. 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art. 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 mei 2024 te [plaats] , gemeente Bergen op Zoom, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door
- voornoemde [slachtoffer] met kracht vast te pakken aan de haren en/of vervolgens met kracht aan de haren en/of het lichaam te trekken en/of
- vervolgens (terwijl voornoemde [slachtoffer] op de grond lag) voornoemde [slachtoffer] met kracht vast te pakken aan de keel en/of nek en/of zijn, verdachtes, arm (strak) om de keel en/of nek van voornoemde [slachtoffer] te klemmen en/of
- enige tijd de keel en/of nek dicht te knijpen/dicht te drukken/dicht te klemmen;
(art. 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art. 304 lid 1 ahf/sub 3 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 1 mei 2024 te [plaats] , gemeente Bergen op Zoom, in elk geval in Nederland, een ambtenaar, te weten [slachtoffer] (medewerkster GGZ), gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen "Ik zou je nu eigenlijk dood willen schoppen", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
(art. 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht)