ECLI:NL:RBZWB:2025:621

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 februari 2025
Publicatiedatum
7 februari 2025
Zaaknummer
BRE 24/4095
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens gebrek aan procesbelang en doorverwijzing naar bezwaarproces

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 februari 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke kwestie tussen eiseres en de Dienst Toeslagen. Eiseres had eerder een beroep ingesteld omdat verweerder niet tijdig had beslist op haar aanvraag, ondanks een eerdere uitspraak van de rechtbank op 13 oktober 2023 waarin verweerder was opgedragen binnen zeven weken een besluit te nemen. Eiseres heeft op 13 mei 2024 beroep ingesteld, maar verweerder stelde dat er al op 27 september 2023 een besluit was genomen. Eiseres ontving dit besluit pas bij het verweerschrift van verweerder op 3 juni 2024, wat leidde tot een dwangsom van € 15.000 voor het niet tijdig beslissen.

De rechtbank oordeelde dat het beroep van eiseres kennelijk niet-ontvankelijk was, omdat er inmiddels een besluit op haar aanvraag was genomen, waardoor zij geen procesbelang meer had bij de beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig beslissen. De rechtbank verwees het beroep dat van rechtswege op het besluit op de aanvraag liep naar het bezwaarproces van verweerder, zonder daar zelf een uitspraak over te doen.

De rechtbank oordeelde verder dat, hoewel het beroep niet-ontvankelijk was, verweerder wel in de proceskosten van eiseres moest worden veroordeeld, omdat zij pas in deze beroepszaak kennis had genomen van het besluit van 27 september 2023. De rechtbank bepaalde dat verweerder € 437,50 aan proceskosten aan eiseres moest betalen en het griffierecht van € 51,- moest vergoeden. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/4095

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 februari 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres,

(gemachtigde: mr. M.M. van Woensel),
en

Dienst Toeslagen (voorheen Belastingdienst/Toeslagen), verweerder.

Inleiding

1. In een uitspraak van 13 oktober 2023 heeft deze rechtbank bepaald dat verweerder binnen zeven weken na de dag van verzending van de uitspraak (16 oktober 2023) een besluit op het bezwaar van eiseres bekend moet maken. [1]
1.1.
Eiseres heeft op 13 mei 2024 beroep ingesteld omdat verweerder, ook na de door de rechtbank gestelde termijn, nog steeds niet heeft beslist op haar aanvraag.
1.2.
Verweerder heeft op 3 juni 2024 op het beroep gereageerd met een verweerschrift waarin hij aangeeft dat hij op 27 september 2023 al een besluit op de aanvraag heeft genomen. Verweerder stuurt de definitieve beschikking beoordeling kinderopvangtoeslag over de jaren 2008 tot en met 2010, gedateerd op 27 september 2023, mee.
1.3.
Naar aanleiding hiervan heeft eiseres de rechtbank in een brief van 9 juli 2024 laten weten dat zij de beschikking van 27 september 2023 pas voor het eerst heeft ontvangen bij het verweerschrift van verweerder in deze beroepszaak. Daarbij is ook op 3 juni 2024 nog € 15.000 aan dwangsom overgemaakt aan eiseres, omdat verweerder niet op tijd zou hebben beslist op de uitspraak van deze rechtbank van 13 oktober 2023. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op de brief van eiseres. Verweerder heeft hierop niet gereageerd.
1.4.
Omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. [2]

Beoordeling door de rechtbank

Is het beroep van eiseres ontvankelijk?
2. Het beroep van eiseres tegen het niet op tijd beslissen op de aanvraag is kennelijk niet-ontvankelijk. Omdat er inmiddels een besluit op de aanvraag van eiseres is, heeft eiseres geen procesbelang meer bij een beoordeling van het beroep tegen het niet op tijd beslissen op de aanvraag. Het beroep tegen het niet op tijd beslissen op de aanvraag is dan ook kennelijk niet-ontvankelijk.
3. Het beroep ziet van rechtswege ook op het besluit op de aanvraag. [3] Nu er sprake is van een afwijzing van de aanvraag en niet is gebleken dat eiseres tegen dit besluit bezwaar heeft gemaakt, ziet de rechtbank aanleiding het beroep dat gericht is tegen dit besluit naar het bezwaarproces van verweerder te verwijzen. [4] De rechtbank zal hier zelf geen uitspraak over doen.
Wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres?
4. De bestuursrechter kan een partij veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de bestuursrechter, en van het bezwaar of van het administratief beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. [5] Dit kan ook als het beroep niet-ontvankelijk is.
5. Het beroep tegen het niet op tijd beslissen is dan wel niet-ontvankelijk, maar omdat eiseres pas in deze beroepszaak bekend is geworden met het besluit van 27 september 2023, is verweerder naar aanleiding van het beroep aan eiseres tegemoet gekomen door alsnog het besluit bekend te maken en bestaat in beginsel wel aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder daarom in de door eiseres redelijkerwijs gemaakte proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 437,50 omdat de gemachtigde van verzoekster een beroepschrift heeft ingediend en de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
7. De rechtbank ziet in de uitkomst van de zaak aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het niet op tijd nemen van een besluit niet-ontvankelijk;
- verwijst het beroep dat van rechtswege loopt tegen het besluit op de aanvraag naar het bezwaarproces van verweerder;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 51,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 437,50,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. M.R. Jouvenaar, griffier, op 6 februari 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.BRE 23/9342, ECLI:NL:RBZWB:2023:7148.
2.Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
3.Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Awb.
4.Op grond van artikel 6:20, vierde lid, van de Awb.
5.Dit volgt uit artikel 8:75 van de Awb en is nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).