ECLI:NL:RBZWB:2025:6278

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 september 2025
Publicatiedatum
17 september 2025
Zaaknummer
02-081731-25
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor plegen ontucht met seksueel binnendringen minderjarige

Op 17 september 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontucht met twee minderjarige meisjes. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op 3 september 2025, waarbij de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De tenlastelegging omvatte ontuchtige handelingen met [slachtoffer 1], die op meerdere momenten seksueel binnendringen van haar lichaam heeft ervaren, en het aanranden van [slachtoffer 2]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers en de verdachte zorgvuldig gewogen. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van [slachtoffer 1] betrouwbaar was en voldoende steunbewijs had, terwijl de verklaring van [slachtoffer 2] niet voldoende steunbewijs bood voor de aangifte van [slachtoffer 1]. De rechtbank heeft feit 1 wettig en overtuigend bewezen verklaard, maar feit 2 niet bewezen geacht, waardoor de verdachte van dat feit werd vrijgesproken. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en heeft een schadevergoeding van € 5.000,00 toegewezen aan [slachtoffer 1].

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-081731-25
vonnis van de meervoudige kamer van 17 september 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag 1] 1966 te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
raadsvrouw mr. J. van Wingerden, advocaat te Dordrecht

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 3 september 2025, waarbij de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1: op meerdere momenten ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 1] , dat mede heeft bestaan uit het met de vinger(s) seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl zij al wel twaalf jaar maar nog geen zestien jaar oud was;
2: [slachtoffer 2] heeft aangerand.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht beide feiten wettig en overtuigend bewezen gelet op de aangiftes en het steunbewijs uit de overige stukken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank bij beide feiten niet tot een bewezenverklaring kan komen. Zij verzoekt verdachte vrij te spreken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Om verwarring te voorkomen wordt [slachtoffer 1] hierna ook aangeduid bij haar roepnaam [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ook bij haar roepnaam [slachtoffer 2] .
4.3.2.1
Juridisch kader voor beide feiten
Deze zaak betreft een zogenoemde zedenzaak. Zedenzaken zijn bewijstechnisch vaak lastige zaken. Dit komt omdat dit soort zaken zich geregeld kenmerkt door het feit dat er slechts twee personen aanwezig zijn bij de gestelde seksuele handelingen, namelijk de aangever en de verdachte. Veelal staat de verklaring van de aangever dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de seksuele handelingen, tegenover de verklaring van verdachte die dit ontkent. Getuigen van de gebeurtenissen zijn er vaak niet. In dit geval vormt een extra moeilijkheid in het onderzoek dat de beschuldigingen gaan over gebeurtenissen uit 2006 en eerder.
In artikel 342, lid 2, van het Wetboek van Strafvordering is bepaald dat de rechter het bewijs dat iemand een strafbaar feit heeft gepleegd niet uitsluitend kan baseren op de verklaring van het slachtoffer/de aangever. Ook als die verklaring betrouwbaar wordt geacht, is die enkele verklaring onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen. Er moet dus meer bewijs zijn, iets dat die verklaring ondersteunt. Die ondersteuning hoeft niet te gelden voor alle onderdelen van de tenlastelegging. Het gaat erom dat in elk geval een deel van de feiten en omstandigheden die in de belastende verklaring worden genoemd, ondersteuning vindt in één of meer bewijsmiddelen. Het ondersteunende bewijsmateriaal mag niet in een te ver verwijderd verband staan met de verklaring van het slachtoffer en moet bovendien uit een andere bron komen. Hiervoor is niet voldoende dat getuigen verklaren over wat het veronderstelde slachtoffer hen over de gebeurtenissen heeft verteld, omdat de bron van die verklaring dan nog steeds die ene getuige is.
Een bijzondere vorm van steunbewijs vormt het schakelbewijs. Uit vaste rechtspraak volgt dat onder omstandigheden het gebruik van aan andere, soortgelijke feiten ten grondslag liggende bewijsmiddelen als steunbewijs is toegelaten. Met schakelbewijs gaat het om een bewijsvoering waarbij voor de bewezenverklaring van een feit mede redengevend wordt geacht de - uit een of meer bewijsmiddelen blijkende - omstandigheid dat de verdachte bij andere strafbare feiten betrokken was, kan worden betrokken bij het bewijs. De vraag of een verklaring kan worden gebruikt als schakelbewijs, moet steeds worden beoordeeld in het licht van de gehele bewijsvoering. Daarbij kan van belang zijn of en in hoeverre de wijze waarop en de omstandigheden waaronder de onderscheidende feiten zijn begaan, op essentiële punten overeenkomen. In dit verband kan worden gedacht aan het handelen van verdachte, de modus operandi en de situationele/contextuele omstandigheden. Voor een toelaatbare schakelbewijsconstructie vereist de Hoge Raad niet dat een van de als schakel fungerende delicten bewezen kan worden zonder schakelbewijs.
4.3.2.2
Feit 1
Betrouwbaarheid verklaring [slachtoffer 1]
De verdediging heeft ter zitting de betrouwbaarheid van de aangifte van [slachtoffer 1] betwist.
De rechtbank overweegt in dat verband het volgende.
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 1] begin september 2024 een mail heeft gestuurd aan verdachte en zijn partner. In deze mail gaf zij een omschrijving van de verweten feiten. Daarna heeft zij contact opgenomen met de politie en een informatief gesprek gevoerd. Ook bij deze bijeenkomst is door [slachtoffer 1] een beschrijving gegeven van wat er volgens haar is gebeurd. Daarna volgde de verklaring van [slachtoffer 1] in haar aangifte. De rechtbank heeft deze drie verklaringen van [slachtoffer 1] bekeken en met elkaar vergeleken. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de verklaringen consistent, concreet en gedetailleerd. [slachtoffer 1] lijkt de feiten niet groter te willen maken dan ze zijn. Zo geeft zij bijvoorbeeld aan op welke momenten verdachte haar op de kleding en niet onder haar kleding heeft betast. Daarnaast benoemt zij ook de delen van haar verklaring waarover zij twijfelt. [slachtoffer 1] heeft verder ook consequent verklaard over hoe verdachte zijn ontuchtige handelingen langzamerhand opbouwde en daarin steeds verder ging. Het begon met het laten zien van zijn (geërecteerde) penis tijdens het zwemmen, gevolgd door het over haar kleding heen met zijn handen haar billen en schaamstreek aanraken, het zo dicht tegen haar aankomen dat zij zijn penis kon voelen en leidde tot het tot het driemaal toe met zijn vingers in haar vagina binnendringen, terwijl hij zichzelf aftrok.
Hoewel de feiten waarover aangeefster heeft verklaard meer dan twintig jaar geleden hebben plaatsgevonden, geeft [slachtoffer 1] nog steeds concrete details rondom die gebeurtenissen tijdens de uitstapjes met het bootje en de vakantie in Duitsland. De mate waarin zij het zich nog herinnert, maakt duidelijk dat die gebeurtenissen toen grote indruk op haar hebben gemaakt en dragen bij aan de authenticiteit van haar verklaring. Dat zij zich daarbij niet alle details meer kan herinneren en niet steeds exact dezelfde volgorde in haar verklaringen aanhoudt, maakt dit niet anders. Het geeft naar het oordeel van de rechtbank eerder aan dat het geen ingestudeerd verhaal is.
Gelet op voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer 1] betrouwbaar is en kan worden gebruikt voor het bewijs.
Steunbewijs
De volgende vraag is dan of de betrouwbare verklaring van [slachtoffer 1] ook wordt ondersteund door voldoende steunbewijs.
Verklaring verdachte
Uit de verklaring van [slachtoffer 1] blijkt dat de verweten incidenten hebben plaatsgevonden tijdens uitstapjes op het bootje en tijdens een vakantie in Duitsland. In zijn verklaring bij de politie heeft verdachte bevestigd dat hij en zijn gezin actief erop uitgingen en dat er dan ook vriendjes en vriendinnetjes mee mochten. [getuige] - sinds april 2004 de partner van [slachtoffer 1] - heeft bevestigd dat hij samen met [slachtoffer 1] ook een keer is mee geweest op zo’n uitstapje naar het strand en dat hij ook was uitgenodigd voor een uitstapje op de boot, maar dat het daar niet van is gekomen.
[getuige] heeft daarnaast verklaard dat toen hij en [slachtoffer 1] samen seksueel actief werden, dit aanvankelijk zeer moeizaam verliep. Hij heeft daarnaast het intense verdriet bij [slachtoffer 1] omschreven toen zij hem voor het eerst vertelde wat er was gebeurd.
Schakelbewijs
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer 2] kan dienen als steunbewijs voor de aangifte van [slachtoffer 1] . De rechtbank licht dit als volgt toe.
Zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] verklaren dat zij in haar jeugd contact hadden met verdachte en zijn gezin en dat zij samen uitstapjes ondernamen. [slachtoffer 1] verklaart dat tijdens het zwemmen in de Biesbosch met verdachte en zijn middelste zoon, ze was toen 11 jaar oud, bij het zwemmen de penis van verdachte uit zijn zwembroek dreef. [slachtoffer 2] verklaart ook dat zij in haar jeugd met verdachte ging zwemmen in een Landal park. De middelste zoon van verdachte vroeg toen aan haar om onder water te kijken. Elke keer als ze dat deed trok verdachte zijn zwembroek naar de zijkant, zodat zijn piemel eruit kwam. Ze was toen 10 of 11 jaar.
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] verklaren ook beiden over misbruik tijdens het varen met een bootje. [slachtoffer 1] verklaart over momenten dat de middelste zoon van verdachte in het bootje in de punt lag. Als ze dan op het bankje zat, ging verdachte aan haar zitten en trok hij zichzelf af. Op een gegeven moment was dat elke keer dat wanneer ze weg gingen dat dit gebeurde. Ook [slachtoffer 2] verklaart over het varen met het bootje. Ook zij verklaart dat de ontuchtige handelingen tijdens het varen plaatsvonden. Ze verklaart dat ze tussen zijn benen moest gaan zitten, verdachte zijn zwembroek naar de zijkant deed waardoor zijn piemel tegen haar lijf kwam.
Zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] omschrijven soortgelijke ervaringen met verdachte in hun jeugd. Deze ervaringen vertonen op essentiële punten belangrijke overeenkomsten, zowel wat betreft de context waarin het gebeurde, de omstandigheden waarmee ze zijn omgeven en het desbetreffend handelen van verdachte. Deze ervaringen vonden namelijk plaats toen de meisjes tussen de 10 en 15 jaar oud waren, tijdens uitstapjes met de kinderen van verdachte met het bootje of op een vakantie, op momenten dat er gezwommen werd en badkleding werd gedragen, waarbij verdachte eerst niet verder gaat dan het buiten zijn zwembroek laten zien van zijn penis, maar later verder gaat en zijn penis tegen de meisjes aanduwt. Bij de handelingen bij beide destijds minderjarige meisjes is er sprake van dezelfde opbouw. Een opbouw waarbij de handelingen van verdachte steeds verder gaan, maar in de begin periode voor een omstander zonder voorkennis zouden kunnen worden weggewuifd als een onschuldig ongelukje. Verdachte gebruikte het vasthouden van de zwemband of het besturen van de buitenboordmotor van het bootje als camouflage. De overeenkomsten in de ervaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] vormen dan ook naar het oordeel van de rechtbank steunbewijs voor de verklaring van [slachtoffer 1] .
Dat een groot deel van de beschreven handelingen van verdachte zowel bij [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] niet meer kunnen worden ten laste gelegd omdat zij verjaard zijn, doet niets af aan het feit dat de verklaring van [slachtoffer 2] kan worden gebruikt als schakelbewijs. Ook het feit dat verdachte bij [slachtoffer 1] verdergaande handelingen heeft verricht dan bij [slachtoffer 2] maakt niet dat de verklaring van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] over de wijze waarop en context waarbinnen de handelingen plaatsvonden overeenkomen niet als schakelbewijs kan dienen. De handelswijze van verdachte blijft overeenkomstig, al waren deze bij [slachtoffer 1] uiteindelijk om wat voor reden dan ook verregaander dan bij [slachtoffer 2] .
Conclusie
Op basis van de bewijsmiddelen als genoemd in bijlage II acht de rechtbank feit 1 wettig en overtuigend bewezen.
4.3.2.3
Feit 2
Bewijs
[slachtoffer 2] heeft een verklaring afgelegd waarin zij omschrijft dat verdachte haar ontuchtig heeft vastgepakt. De rechtbank stelt vast dat er sprake is van een concrete en gedetailleerde verklaring die op de rechtbank ook betrouwbaar overkomt. Vervolgens ligt de vraag voor of de verklaring van [slachtoffer 2] wordt ondersteund door ander bewijsmateriaal.
Het enige andere bewijsmateriaal dat de verklaring zou kunnen ondersteunen is de verklaring van [slachtoffer 1] . Haar verklaring ziet echter op ervaringen met verdachte die hebben plaatsgevonden in de kindertijd tijdens uitstapjes of een vakantie met verdachte en zijn gezin. De aangifte van [slachtoffer 2] ziet echter op ervaringen met verdachte toen zij 21 jaar oud was en verdachte hielp bij het klussen in zijn nieuwe huis. Naar het oordeel van de rechtbank kan dan ook niet vastgesteld worden dat de feitelijke gang van zaken in de verklaring van [slachtoffer 1] op essentiële punten belangrijke overeenkomsten vertoont met de feitelijke gang van zaken in de aangifte van [slachtoffer 2] . Daar waar de verklaring van [slachtoffer 2] dus wel schakelbewijs biedt bij de aangifte van [slachtoffer 1] , kan de verklaring van [slachtoffer 1] andersom niet als schakelbewijs worden gebruikt ter ondersteuning van de aangifte van [slachtoffer 2] .
Door [slachtoffer 1] is daarnaast gerefereerd aan een verklaring van [naam] . [naam] zou een soortgelijke ervaring met verdachte hebben gehad. Het dossier bevat echter geen verklaring van [naam] zelf. In die zin kan de verklaring van [slachtoffer 1] over wat zij van [naam] heeft gehoord niet dienen als steunbewijs voor het verweten feit.
Conclusie
Gelet op het ontbreken van voldoende steunbewijs, kan de rechtbank slechts concluderen dat er onvoldoende wettig bewijs is voor het verweten feit. Om die reden zal de rechtbank verdachte vrijspreken van feit 2.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op tijdstippen in de periode van 21 mei 2001 tot 21 mei 2003 in de Biesbosch en in Duitsland met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedag 2] 1988, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , te weten het duwen en houden van zijn, verdachtes, vingers in de vagina van die [slachtoffer 1] .
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met als bijzondere voorwaarde een contactverbod met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden en het blanco strafblad van verdachte. Bij een bewezenverklaring wordt verzocht een grotendeels voorwaardelijke straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte wordt veroordeeld voor het meermalen plegen van ontuchtige handelingen bij de destijds minderjarige [slachtoffer 1] , die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van haar lichaam. Hij heeft door zo te handelen enkel zijn eigen lustgevoelens gevolgd en daarbij de lichamelijke integriteit van [slachtoffer 1] op jonge leeftijd geschonden en haar seksuele ontwikkeling doorkruist. Ter zitting heeft [slachtoffer 1] in haar spreekrechtverklaring op indringende wijze kenbaar gemaakt hoezeer deze gebeurtenissen haar leven en indirect dat van haar naasten tot op de dag van vandaag hebben beïnvloed: “Ik ben de echte [slachtoffer 1] kwijtgeraakt”. [slachtoffer 1] voelde zich destijds, zo gaf zij aan, als oppas voor de kinderen deel uitmaken van het gezin en keek op naar verdachte als vader van dat gezin en als vooraanstaand lid van de plaatselijke geloofsgemeenschap. Van het vertrouwen van [slachtoffer 1] in hem heeft verdachte op ernstige wijze misbruik gemaakt.
De rechtbank constateert dat verdachte op geen enkele manier verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden. De houding van verdachte ter zitting kan naar het oordeel van de rechtbank worden aangemerkt als onnodig grievend. Tijdens de zitting gaf hij op geen enkele vraag antwoord, ook niet op de vraag of hij [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] kent.
Bij de bepaling van de strafmaat houdt de rechtbank rekening met oriëntatiepunten voor zedenfeiten en met straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het bewezen feit en ook met de lange duur waarbinnen de feiten hebben plaatsgevonden.
Hoewel de feiten al vele jaren geleden hebben plaatsgevonden, zal de rechtbank dit tijdsverloop niet in het voordeel van verdachte meewegen. Het is naar het oordeel van de rechtbank inherent aan de aard van het feit dat de personen die hier slachtoffer van worden soms pas vele jaren later aangifte doen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de persoonlijke omstandigheden van verdachte en van het feit dat verdachte een blanco justitiële documentatie heeft.
In afwijking van de officier van justitie heeft de rechtbank geoordeeld dat feit 2 niet bewezen kan worden. In zijn requisitoir heeft de officier van justitie aangegeven dat feit 1 voor de hoogte van de door hem gevorderde straf bepalend is geweest. De rechtbank ziet hierin reden om de officier van justitie te volgen in zijn eis ondanks dat zij verdachte zal vrijspreken van feit 2.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie.
De rechtbank is van oordeel dat er geen aanleiding bestaat tot het opleggen van een contactverbod met één of beide aangevers. Uit het dossier en de verklaringen van aangevers blijkt dat verdachte al gedurende vele jaren geen enkel contact heeft gezocht. Het ligt naar het oordeel van de rechtbank niet in de lijn der verwachting dat verdachte na de uitspraak van dit vonnis wel contact zal zoeken. De rechtbank zal daarom geen contactverbod opleggen.

7.De benadeelde partij

Vordering [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 10.000,00 voor feit 1.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de vordering benadeelde partij en de bijgevoegde onderbouwing voldoende vast is komen te staan dat er is sprake van een aantasting in de persoon op andere wijze. De aard en de ernst van het bewezen feit zijn zo ernstig dat hieruit schade kan volgen. Dat benadeelde ook daadwerkelijk schade ondervindt blijkt onder meer uit de vele behandelingen die zij heeft moeten ondergaan om met de gevolgen van het bewezen feit om te leren gaan. Dat er formeel nog geen diagnose conform de DSM-5 is gesteld, doet niets af aan de schade die zij door het bewezenverklaarde ondervindt. Deze schade staat naar het oordeel van de rechtbank in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Bij de beoordeling van de hoogte van de toe te wijzen schadevergoeding heeft de rechtbank gekeken naar vergoedingen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd. Hoewel de toegewezen bedragen in de jurisprudentie zeer divers zijn, kan de rechtbank het schadebedrag op basis van deze informatie wel begroten. Zij begroot de schade en acht de schade toewijsbaar tot een bedrag van € 5.000,00, vanwege immateriële schade.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, nu de omvang van de schade vooralsnog onvoldoende is onderbouwd. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De verdediging heeft aangevoerd dat de wettelijke rente over een schadebedrag slechts kan worden toegewezen vanaf het moment waarop aangifte is gedaan. Dit is naar het oordeel van de rechtbank onjuist. De schade is niet ontstaan op het moment van de aangifte, maar op het moment waarop de ontuchtige handelingen werden gepleegd. In deze zaak zijn er meerdere keren ontuchtige handelingen gepleegd binnen de bewezen periode van twee jaren. Het is niet aannemelijk dat de schade exact op de startdatum van de periode is ontstaan, maar ook niet dat de schade op de laatste datum van de periode is ontstaan. Om die reden kiest de rechtbank voor het bepalen van het moment waarop de schade is ontstaan voor het midden van die periode. Zij zal de wettelijke rente over het toegewezen bedrag daarom toekennen vanaf 21 mei 2002.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling 60 dagen gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.(vul naam in van de benaddelde partij met alleen voorletters)
Vordering [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 1.500,00 voor
feit 2.
De rechtbank mag een vordering benadeelde partij alleen beoordelen als een verdachte een straf of maatregel krijgt of wanneer een verdachte schuldig wordt verklaard. Verdachte is vrijgesproken van het feit waarop de vordering van benadeelde is gebaseerd. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57 en 245 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder feit 2 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren
heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit het seksueel
binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 15 maanden waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
- bepaalt dat het voorwaardelijk deel van deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van € 5.000,00, aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 21 mei 2002 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] , € 5.000,00 ter compensatie van immateriële schade te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 21 mei 2002 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 60 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 2]
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Combee, voorzitter, mr. K. Verschueren en mr. L.W. Boogert, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. van Eekelen en mr. M. van Klaveren, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 17 september 2025.
Mrs. Boogert en Van Eekelen zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

10.Bijlage I

De tenlastelegging
1
hij op een of meer tijdstip(pen) in de periode van 21 mei 2001 tot 21 mei 2003 in de Biesbosch, althans in Nederland en/of in Duitsland met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedag 2] 1988, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer
ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , te weten het brengen en/of duwen en/of houden van zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer 1] ;
(Artikel art 245 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2
hij op een tijdstip in de periode van 1 juli 2006 tot en met 31 augustus 2006 te [woonplaats], in elk geval in Nederland, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van
een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit het betasten van de billen en/of en/of liezen en/of schaamstreek van die [slachtoffer 2] en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit het – terwijl die [slachtoffer 2] op een ladder stond - onverhoeds betasten van de billen en/of liezen en/of schaamstreek van die [slachtoffer 2] ;
(Artikel art 246 Wetboek van Strafrecht)