ECLI:NL:RBZWB:2025:6283

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 september 2025
Publicatiedatum
17 september 2025
Zaaknummer
25/1635
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking beroep tegen verkeersbesluit

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het verzoek van verzoekers om een veroordeling van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda in de proceskosten. Verzoekers hebben hun beroep ingetrokken tegen het besluit van het college van 6 februari 2025, waarin hun bezwaren tegen het verkeersbesluit van 29 juli 2024 ongegrond waren verklaard. Dit gebeurde nadat het college op 13 juni 2025 het verkeersbesluit had ingetrokken. De rechtbank heeft het college de gelegenheid gegeven om te reageren op het verzoek om proceskostenveroordeling, maar het college betoogde dat verzoekers geen aanspraak konden maken op een vergoeding.

De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling toe. Volgens de rechtbank kan een bestuursorgaan worden veroordeeld in de proceskosten als het geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt aan de indiener van het beroepschrift. De rechtbank oordeelt dat het college volledig tegemoet is gekomen aan het beroep van verzoekers door het verkeersbesluit in te trekken. Het college had betoogd dat verzoekers geen recht hadden op vergoeding van proceskosten in de bezwaarfase, maar de rechtbank oordeelt dat de argumenten van verzoekers al in de bezwaarfase aan de orde waren gesteld.

De rechtbank wijst ook het verweer van het college af dat verzoekers geen recht hebben op vergoeding van proceskosten in de beroepsfase, omdat het beroepschrift nagenoeg gelijk zou zijn aan het verzoekschrift. De rechtbank concludeert dat de verzoeken verschillende doelen dienden en dat verzoekers recht hebben op vergoeding van hun proceskosten. Uiteindelijk wordt het college veroordeeld tot betaling van € 2.201,- aan proceskosten aan verzoekers, inclusief de vergoeding van het griffierecht van € 194,-.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 25/1635

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 september 2025 in de zaak tussen

[verzoeker 1] en [verzoeker 2], uit [plaats], verzoekers

(gemachtigde: mr. M.P. Wolf),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, het college.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het verzoek van verzoekers om een veroordeling van het college in de proceskosten. Verzoekers hebben dit verzoek gedaan bij de intrekking van hun beroep tegen het besluit van het college van 6 februari 2025. Bij dit besluit waren hun bezwaren tegen het verkeersbesluit van 29 juli 2024 ongegrond verklaard. Zij hebben het beroep ingetrokken nadat het college op 13 juni 2025 het verkeersbesluit van 29 juli 2024 heeft ingetrokken.
1.1.
De rechtbank heeft het college in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om veroordeling in de proceskosten. Het college stelt zich op het standpunt dat verzoekers geen aanspraak kunnen maken op een proceskostenvergoeding.
1.2.
De rechtbank doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling. [1]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling toe. Zij legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Wanneer wordt een bestuursorgaan in de proceskosten veroordeeld?
3. Als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de bestuursrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. [2]
Is het college aan verzoekers tegemoetgekomen?
4. Op 5 maart 2025 hebben verzoekers beroep ingesteld tegen het bestreden besluit waarin het bezwaar van verzoekers ongegrond is verklaard. Het college heeft op 13 juni 2025 het aan dit besluit ten grondslag liggende verkeersbesluit van 29 juli 2024 ingetrokken. Hiermee is het college volledig tegemoetgekomen aan het beroep van verzoekers.
Vergoeding proceskosten bezwaarfase
5. Het college heeft betoogd dat verzoekers niet in aanmerking komen voor een vergoeding van de in de bezwaarfase gemaakte proceskosten, omdat het voor de voorzieningenrechter en - in navolging daarvan - het college doorslaggevende argument over de bereikbaarheid van het perceel van verzoekers, pas in de beroepsfase is aangevoerd.
5.1.
Dit verweer slaagt niet. Uit het dossier blijkt dat in de bezwaarfase door verzoekers de bereikbaarheid van hun perceel reeds aan de orde is gesteld, zij het dat dit in beroep nader is geconcretiseerd en onderbouwd. Anders dan verweerder suggereert was dit argument voor de voorzieningenrechter niet de enige reden om te twijfelen aan de rechtmatigheid van het verkeersbesluit. De proceskosten in de bezwaarfase komen dan ook voor vergoeding in aanmerking.
Vergoeding proceskosten beroepsfase
6. Het college heeft betoogd dat verzoekers niet in aanmerking komen voor een vergoeding van de in beroep gemaakte proceskosten, omdat de inhoud van het beroepschrift nagenoeg gelijk is aan de inhoud van het verzoekschrift. Het verzoek en het beroep zijn gelijktijdig behandeld op de zitting van 17 april 2025. Er is destijds enkel op het verzoek uitspraak gedaan, waarbij een proceskostenvergoeding is toegekend voor onder meer de indiening van het verzoekschrift. Naar het college aanneemt zou bij een gelijktijdige uitspraak over het verzoek om voorlopige voorziening en het beroepschrift, sprake zijn van samenhangende zaken en zou maar voor één zaak een proceskostenveroordeling voor de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn opgelegd.
Het college wijst er verder op dat de voorzieningenrechter ter zitting van 17 april 2025 nadrukkelijk te kennen gaf dat het bestreden besluit in beroep naar alle waarschijnlijkheid geen stand zou houden. Dit betekent feitelijk dat met de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter het belang bij voortzetting van de beroepsprocedure is komen te vervallen. Een verdere proceskostenveroordeling staat niet in verhouding en zou achterwege moeten blijven, aldus het college.
6.1.
De rechtbank volgt het college niet en wijst daarbij op het volgende. Op 5 maart 2025 hebben verzoekers een beroepschrift ingediend, waarbij is verzocht het beroep gegrond te verklaren, het bestreden besluit te vernietigen en zelf in de zaak te herzien. Op 18 maart 2025 hebben verzoekers een verzoekschrift ingediend, waarbij de voorzieningenrechter is verzocht om een voorlopige voorziening te treffen door het verkeersbesluit te schorsen tot zes weken na de uitspraak in de hoofdzaak. Met het (afzonderlijk ingediende) verzoekschrift werd een ander doel beoogd dan met het indienen van het beroepschrift.
Daarbij merkt de rechtbank nog op dat, anders dan verweerder veronderstelt, het niet gebruikelijk is om bij gelijktijdige uitspraak op een beroep en een verzoek om voorlopige voorziening slechts één punt toe te kennen voor het beroep- en verzoekschrift samen. De rechtbank gaat ook voorbij aan de stelling van het college dat het voor verzoekers reeds op 17 april 2025 duidelijk moet zijn geweest dat het bestreden besluit geen stand zou kunnen houden. Dit is immers na indiening van het beroepschrift. De rechtbank ziet daarom aanleiding om ook voor de indiening van het beroepschrift een vergoeding toe te kennen.
Welk bedrag aan proceskosten moet het college aan verzoekers vergoeden?
7. De rechtbank wijst het verzoek als kennelijk gegrond toe. Verzoekers krijgen een vergoeding van hun proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt in totaal € 2.201,- (€ 907,- voor het beroepschrift en € 647,- voor het bezwaarschrift en voor de hoorzitting). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
Krijgen verzoekers een vergoeding van het griffierecht?
8. De rechtbank wijst erop dat het college verplicht is het door verzoekers betaalde griffierecht van € 194,- te vergoeden. [3] Verzoekers moeten zich hiervoor dan ook tot het college wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt het college tot betaling van € 2.201,- aan proceskosten aan verzoekers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Breeman, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Vermunt, griffier, op 2 september 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, in samenhang met artikel 8:75a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit volgt uit artikel 8:75a van de Awb en is nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
3.Dit volgt uit artikel 8:41, zevende lid, van de Awb.